Gisteren belandde ik in een middeleeuws tentenkamp aan een waterplas bij Bussloo. Overal rondom, tussen de bomen en de strandjes waren kampementen opgeslagen met kampvuurtjes waar ketels water boven kookten en mensen in middeleeuwse kleding en hun moderne bezoekers van nu, zich aan verwarmden. Er werd overnacht in kleine tentjes vol schapenvachten en de middeleeuwers zagen er bemodderd, koud en stoer uit.
Het betrof een middeleeuws festival, ook heel leuk voor kinderen, want je kon er zwaardvechten, boogschieten, met lansen leren aanvallen, brood bakken boven het vuur, speksteenkettinkjes maken, valken laten vliegen, op de midwinterhoorn blazen, als een ridder mee doen aan steekspelen. Jonkvrouwen en heren reden er op paarden en er liepen zowaar twee Kapucijnen monniken, zodat ik me er helemaal thuis voelde. De namaak loopt ook altijd op Carnaval rond.
Het is vreemd om me dan te realiseren dat ik ze wekelijks in het écht zie, deze bruine monnikken met kap en een wit koord. Ze komen uit de middeleeuwen, zo is het. De tijd van de lange gewaden of de nar-achtige pakken met majo's en puntschoenen. Er wandelde ook een troubadour rond met een muts met een Jakobsschelp er op: symbool van hen die de lange pelgrimsroute naar Santiago de Compostella liepen.
Zo'n detail laat zien dat velen op dit festival ook werkelijk een beetje leefden in de middeleeuwen. fantasy, science fiction, Second Life: velen creëren een dubbelgelaagde werkelijkheid om zich heen en leven zich daarin uit. Iedere lezer van boeken doet natuurlijk hetzelfde. Je leeft even mee met figuren die in een hoek van je geest helemaal werkelijk en levend worden.
Ik vind het wel een uitdaging om je wereld helemaal uittebreiden en uit te kleuren in een explosie van gedragingen en vormen en tegelijkertijd die wereld ook weer heel dun te maken, zó dat er bijna geen substantie meer over is.
De Italiaanse beeldhouwer Giacometti (1901-1966) deed dat. Hij maakte heel dunne, langgerekte figuren die ik voor het eerst zo'n dertig jaar geleden in Florence zag. Ook tekeningen van mensen met holle ogen, die je aanstaren, zó getekend alsof je hem al tekende ook steeds met een gum bezig ziet.
Alsof hij op onderzoek uit is: hoeveel kan ik weghalen van deze figuur, wil het nog menselijk overkomen? Wat in de verschijningsvorm, maakt iemand tot een mens? Wanneer is iemand present en wanneer niet meer? Bij Giacometti heeft dat iets met de blik te maken. De figuren van Giacometti lopen ergens heen, ze kijken een verte in die blijft, ongeacht of jij daar zelf ook nog in bent. In sommige tekeningen kijkt de afgebeelde als het ware dwars door je heen.
Giacometti brengt je terug naar een soort bestaansminimum. Zijn figuren roepen de vraag op: wie ben je als niemand je meer ziet, wie en wat draagt jou verder?
De antwoordden zijn zo divers en kleurrijk, zoals wanneeer je je adem blaast in dunne kleurige velletjes en daar bossen ballonnen uit voortkomen die je uiteindelijk de lucht in tillen. Dus wie wil je zijn als je jezelf aankleedt?... Een ridder uit de middeleeuwen, een monnik, een forse dame als een soort priesteres of lid van een beeldhouwersgilde... of heel iemand anders? Wat doe jij aan als je je bed uitstapt?
Maar meer nog: wie ben je als je jezelf uitkleedt en er alleen maar een soort skeletachtig geraamte over is, een soort kapstok waar ooit alles aan hing, wie ben je dan ?