Gisteren in het wijkcentrum de film Chronicles of Narnia bekeken. Zo'n echte kerstfilm met de juiste ingrediënten: het loopt allemaal goed af, het kwaad wordt bestreden en het goede overwint, liefde en saamhorigheid vieren hoogtij. C.S Lewis, de schrijver van Narnia stond bekend als een belijdend christen en voor wie wil, ligt de symboliek er duimendik bovenop.
Er is een land bevroren in kou en sneeuw, het is al honderd jaar in de ban van een boze sneeuwkoningin. Er is een voorspelling dat het land ooit bevrijd wordt; het weer lente wordt en Aslan de oorspronkelijk leeuwenkoning weer zal regeren. Aslan offert zich op, a la Jezus en verrijst ook weer a la dezelfde. Maar ja, wat heb je eraan om zó te kijken?
Ik keek onder wel zeer speciale condities. R. de vrijwilliger zei: 'Ga jij maar lekker filmpje kijken, ik doe de bar wel'. Dus naast me was hij bezig met de koffie, de pils en andersoortig spul, barpraatjes en dergelijke, terwijl ik me concentreerde op de film. In de reclamepauzes spoedde ik me richting afwasmachine en vulde de drank bij, om hem toch zoveel mogelijk te ontlasten.
Dan zit je als het ware in twee werelden: die van de mensen in het wijkcentrum, die mij ook lekker met rust lieten en hoogstens vroegen of het een mooie film was, en de film, die ik toch met een beetje brok in de keel tot me toe liet. Waarom? Misschien omdat je zo consequent meekeek door de ogen van de vier kinderen in de film, met name de jongste Lucy, een meisje met grote heldere ogen, nieuwgierig, alert en zo vol vertrouwen.
Zo leert ze, wanneer ze voor het eerst door de klerenkast heenvalt in het besneeuwde land van Narnia, een faun kennen Tumnus, met ontbloot bovenlijf en bokkenpoten. Ze gaat thee bij hem drinken (de film is ook zo heerlijk Engels!) en Tumnus zegt in zijn huis vol kaarsen dat hij een ontzettende hekel aan zichzelf heeft.
Waarom, hoe kan dat nou? vraagt Lucy, ik vind jou aardig! Tumnus zegt dan: ik heb een hekel aan mezelf om datgene wat ik nu doe. Ik ben je namelijk aan het kidnappen in opdracht van de sneeuwkoningin. Lucy zegt: maar dat kán toch helemaal niet! Want we zijn toch vrienden! Tumnus spartelt nog wat tegen, dat hij niet anders kan en zo, maar smelt uiteindelijk. Hij brengt Lucy terug naar de lantaarnpaal, die weer naar de klerenkast leidt.
Zo gaat het verder in de film. Zou je met volwassen ogen kunnen denken dat die leeuw wel erg nobel en braafjes is, de ogen van de kinderen geven hem een oprecht soort adelijkheid. Steeds moest ik denken aan de Nederlandse computerboys, die deze leeuw geanimeert hebben. Ooit zag ik de making of. Hoe ze allerhande beelden van echte leeuwen geschuffelt en geremade hadden en gemengd met menselijke gezichtuitdrukkingen. Maar nog steeds: hij hield iets levensecht en vertrouwenwekkends.
Er is een land bevroren in kou en sneeuw, het is al honderd jaar in de ban van een boze sneeuwkoningin. Er is een voorspelling dat het land ooit bevrijd wordt; het weer lente wordt en Aslan de oorspronkelijk leeuwenkoning weer zal regeren. Aslan offert zich op, a la Jezus en verrijst ook weer a la dezelfde. Maar ja, wat heb je eraan om zó te kijken?
Ik keek onder wel zeer speciale condities. R. de vrijwilliger zei: 'Ga jij maar lekker filmpje kijken, ik doe de bar wel'. Dus naast me was hij bezig met de koffie, de pils en andersoortig spul, barpraatjes en dergelijke, terwijl ik me concentreerde op de film. In de reclamepauzes spoedde ik me richting afwasmachine en vulde de drank bij, om hem toch zoveel mogelijk te ontlasten.
Dan zit je als het ware in twee werelden: die van de mensen in het wijkcentrum, die mij ook lekker met rust lieten en hoogstens vroegen of het een mooie film was, en de film, die ik toch met een beetje brok in de keel tot me toe liet. Waarom? Misschien omdat je zo consequent meekeek door de ogen van de vier kinderen in de film, met name de jongste Lucy, een meisje met grote heldere ogen, nieuwgierig, alert en zo vol vertrouwen.
Zo leert ze, wanneer ze voor het eerst door de klerenkast heenvalt in het besneeuwde land van Narnia, een faun kennen Tumnus, met ontbloot bovenlijf en bokkenpoten. Ze gaat thee bij hem drinken (de film is ook zo heerlijk Engels!) en Tumnus zegt in zijn huis vol kaarsen dat hij een ontzettende hekel aan zichzelf heeft.
Waarom, hoe kan dat nou? vraagt Lucy, ik vind jou aardig! Tumnus zegt dan: ik heb een hekel aan mezelf om datgene wat ik nu doe. Ik ben je namelijk aan het kidnappen in opdracht van de sneeuwkoningin. Lucy zegt: maar dat kán toch helemaal niet! Want we zijn toch vrienden! Tumnus spartelt nog wat tegen, dat hij niet anders kan en zo, maar smelt uiteindelijk. Hij brengt Lucy terug naar de lantaarnpaal, die weer naar de klerenkast leidt.
Zo gaat het verder in de film. Zou je met volwassen ogen kunnen denken dat die leeuw wel erg nobel en braafjes is, de ogen van de kinderen geven hem een oprecht soort adelijkheid. Steeds moest ik denken aan de Nederlandse computerboys, die deze leeuw geanimeert hebben. Ooit zag ik de making of. Hoe ze allerhande beelden van echte leeuwen geschuffelt en geremade hadden en gemengd met menselijke gezichtuitdrukkingen. Maar nog steeds: hij hield iets levensecht en vertrouwenwekkends.
R. keek af en toe mee en zag weer meteen dat die sneeuwkongingin niet te vertrouwen was, al toverde ze voor Edmond een hele doos met Turks Fruit. Het leek net alsof de film, zo in het wijkcentrum, door een korst van gewoonte en gebruiken heenbrak en je zomaar even kon voelen dat een ieder die daar was en overal en altijd, eigenlijk zich laat leiden door dit soort gevoelens: ben jij te vertrouwen? Kan ik mijzelf toevertrouwen aan jou? Zal de winter verdwijnen en het weer lente worden?
De brok in mijn keel werd waarschijnlijk veroorzaakt door dat besef: van minstens twee werelden waar iedereen zich ten alle tijden in bevindt: die van de buitenkant en die van het verlangen van binnen: naar liefde en saamhorigheid.
De brok in mijn keel werd waarschijnlijk veroorzaakt door dat besef: van minstens twee werelden waar iedereen zich ten alle tijden in bevindt: die van de buitenkant en die van het verlangen van binnen: naar liefde en saamhorigheid.