Gisterenavond was het wel apart bij de meditatie. Want E., mijn wekelijkse 'oppaskind' van geboorte tot middelbare school, was aanwezig. Pasgeleden bereikte ze de leeftijd van twintig, de ooit ingestelde ondergrens voor het meditatiepubliek en ze vroeg of ze mocht komen kijken. Maar natuurlijk! Daar zat ze ineens, op zo'n bankje, een lange slanke jonge vrouw en ik realiseerde me haar nog nooit in een ander gedeelde context te hebben meegemaakt, dan bij haar thuis, bij mij thuis of weleens winkelende.
En zij zag mij ineens in een andere gedaante! 'Was je er nog zenuwachtig voor?' vroeg ze na afloop. 'Nou, ik vond het wel leuk spannend, maar ik was niet écht zenuwachtig', zei ik. 'Wat vond je ervan? Vond jij het niet raar om mij ineens zó bezig te zien?' 'Nee,hoor, het past wel bij jou', zei ze,' ïk ben ruimdenkend". Ze vond dat de stilte helemaal niet lang duurde en ze vond het wel 'apart'. Nu vroeg ze me of ik dan toch geen zuster wilde worden en dat was weer eens wat anders dan de vraag die ze altijd standaard stelt, of ik nog een leuke man of vrouw was tegengekomen. Ze is waarschijnlijk de enige die me beide zonder blikken of blozen vraagt en ook een rechtstreeks, eerlijk antwoord verwacht.
De meditatie ging over Psalm 15. Een mooie, korte psalm. Mensen van wie R. de abdis het nou helemaal niet verwachtte, zeiden na afloop, dat het toch jammer was dat ze het niet nog eens konden overlezen. Misschien moesten we het toch maar eens bundelen, die psalmenreeks, zei R. Ach, waarom ook niet? Ik mijmerde wat over de tent die wij kunnen maken, waar ruimte voor God is, tenten die we opslaan op steeds veranderende, wisselende en nieuwe plekken. En de zegenwens nam vast een voorschot op veel buiten zijn en refereerde naar het Zonnelied:
Gezegend jouw handen
jouw aandacht en intentie.
Moge zij een tent willen bouwen
waar het goed toeven is
voor jou en je naasten,
waar ruimte voor God is.
Moge je wonen met God
elke mens op aarde
een eigen waarde
rondom een brandend vuur.
Zuster, broeder,
Zon, maan, sterren,
het water en de wind:
Gods kind.