Na de zomervakantie bleek hij tegen de interieurverzorgsters met tranen in de ogen gezegd te hebben, dat de dokters zich vergist hadden en hij niks mankeerde. Of ze dat aan mij door wilden geven. Ik geloofde het niet, zei ik meteen. Ik zag het als een wijze om mij duidelijk te maken dat ik er niet meer over moest beginnen. Dus ik zag hem pijn hebben, veel pijn soms, hij trok soms wit weg en ik zei niks.
De afgelopen dienst viel hij plotseling heftig tegen mij uit. Ik vroeg hem of we iets uit te praten hadden. Nee, er is niks, zei hij. In de loop van de avond werd hij weer zijn oude zelf. Op het einde bleven we over met nog een vrijwilliger. Toen bleek dat hij de dag ervoor bewusteloos is neergevallen en met de auto naar huis was gebracht. Opnieuw heeft hij niks daarover tegen zijn vrouw gezegd.
- Ik dacht even dat ik er geweest was, zei hij stoer lachend tegen HJ, de andere vrijwilliger, die verder van niks weet. Die lachte er een beetje overheen, maar ik werd steeds stiller en dacht almaar: dit is het dan, het is bijna zover, hij is bewusteloos geraakt van de pijn. Toen zei hij zacht, met een bijna tedere stem, terwijl hij me in de ogen keek: Mirjam, je weet het nu eenmaal nooit wanneer de wekker wordt stilgezet.
Die zin is mijn wekker, al twee nachten op een rij. Sterfelijkheid, de voorlopigheid van al het leven, dat je het leven niet hébt en je het alleen maar kan laten vieren, als een uitgeworpen hengel in de stroom van de rivier... het is niet anders dan dat. En op een dag zal je de hengel los moeten laten.