In het klooster was er weer een groep voor het weekend. Daar zaten ze, zeven vrouwen op een rij in de koorbanken. Wanneer het de bedoeling was om te staan of te buigen, bleven ze rustig zitten. Ik vond het ineens iets van een voorstelling krijgen, de kapel als een theater. Hoe zouden ze zich voelen? Daar ben je in een klooster beland vanuit de drukte, er stonden nog weekendtassen in het hal,en dan zie je die mensen met bruine pijen zingen en buigen en stil zijn.
Tijdens het geen-etentje in-stilte, bleek het om vier zussen te gaan, een schoonzus en twee vriendinnen. Aha! Dat verklaarde wel wat. Meestal, bij een nieuwe groep proberen mensen toch iets van meteen-meedoen, maar hier zorgde groepsdynmica voor iets anders, denk ik. Als Opperzus niet gaat staan, dan doet de rest dat ook niet. 'Jullie denken zeker ook dat we altijd ernstig zijn en niet veel lachen', zei zuster R. nadat eentje vroeg of ze ooit nog wel hun familie zagen.Ja, erkende ze en de ander knikte mee. Eigenlijk dachten ze dat wel.
Ze deden allemaal mee met de meditatie, wat onbruikelijk is, maar ze waren nieuwsgierig naar meditatie en dat kwam de gastenzuster wel goed uit, had ze wat meer tijd. Weer hetzelfde groepsgedrag: de ene wilde geen mediatiebankje proberen, nou de andere dus ook maar niet. Toch werd het stil en mijn geruststelling dat ze, echt niet doodstil en verstard in de bank moesten blijven zitten, maar zich gerust wat mochten bewegen en anders mochten gaan zitten als iets pijn deed, werd nauwelijks toegepast. Maar misschien kwam dit omdat Opperzus daar geen behoefte aan had. Zuster R. was in een ginnegapbui, zag ik aan de overkant van de kring en dat kwam omdat ik had gezegd: 'Zet nu maar datzelfde hoofd, weer rechtop je nek'. Welk hoofd nog meer ?!, had ze gedacht. 'Nou je ginnegap-hoofd dus', zei ik.
Ik heb zelf altijd meerdere hoofden, geloof ik, zoals een zevenkoppige draak. Zo werd ik enkele weken geleden wakker uit een droom waar ik hardop zei: Ik ben geen kloosterling, terwijl de tranen over mijn wangen rolden. Een paar weken lang bleef er verdriet om me heen hangen, maar misschien was de droom enkel een toevallige aanleiding, want er waren wat verdrietige dingen om me heen. Bij de zomerse dagen van vorige week was het ineens met vreugde dat ik tegen mezelf zei: Nee, ik ben géén kloosterling!
Die ijzeren dagorde, elke dag weer, nooit de tijd kunnen laten gaan, je verliezen in dat waarmee je bezig bent: ik zou het niet kunnen. In Trouw heeft er een artikel gestaan van ene Julia, die ik toch ook moet kennen, want ze heeft ook mee gedaan aan de medtatie, die non is geworden bij een kartuizerorde in het Oosten van het land. De zusters R en M zeiden uit de grond van hun hart, dat ze dát niet zouden kunnen, zo veel alleen.
In de bus naar de stad die langs het klooster rijdt, stond de hele groep van zeven bij de bushalte en stapte in. Ah, zó gaat dat dus. Meteen na het warme middagmaal wordt de groep weer buiten gezet. Dat betekent dat de zusters daardoor dus nog een vrije zondagmiddag houden. Ik kon dus worden herkend. Ik veranderde mijn vage ik-ga-dwalen-en-niemand -kent-me-blik in die met een welbewuste glimlach.
Ja, het was wel een goed weekend geweest. Zo raar om zo lang stil te zijn, terwijl er zoveel mensen om je heen zijn. Dat je niks mag vragen. Dus kwamen er in raptempo de vragen: Waar ik woonde en wat ik deed in het dagelijkse leven en hoe vaak ik in het klooster kwam. 'Leuk je nog ontmoet te hebben 'zei eentje toen ik uitstapte. Zeven hoofden lachten naar me en groetten.
Ik was weer vrij, ik mocht weer leeghoofd wezen.