Het verhaal wordt verteld door de god Hermes, boodschapper van de liefde, zoon van de god Zeus en zijn moeder de bergnimf Maja. Hij spreekt de lezer rechtstreeks aan: Ik begrijp wel dat u sceptisch bent, Waarom zouden de goden in tijden als deze terug keren en zich onder de mensen begeven? Maar feitelijk zijn we nooit weg gegaan, jullie zijn er alleen maar mee gestopt om ons te amuseren. Want hoe zouden wij weg moeten gaan wij die niet anders kunnen dan overal tegelijk zijn?
Hermes is de alwetende verteller, hij vertelt over het achterliggende leven van Adam, die nu doodstil boven in zijn hemelbed ligt, over zijn altijd gespannen vrouw, hun gefrustreerde dochter, de heimelijke liefdes, die zich afgespeeld hebben of er nog steeds zijn. Maar de Goden, dat hele Griekse pantheon, dat grijpt ook in, als het hun uitkomt. Ze zetten de tijd stil, Zeus daalt af en bemint in bed, in de gedaante van de afgesleten echtgenoot, zó dat de ander daar fris en intens bevredigd uit ontwaakt. Is het een droom? vraagt ze zich af, of is hij in haar slaap stiekem haar kamer ingeslopen?
Het is mooi en overtuigend verzonnen door John Banville omdat het woorden geeft aan ervaringen die we allemaal weleens hebben: alsof je even uit de tijd wordt gelicht, alsof er even een andere aanwezigheid is die gelukkig maakt, alsof je soms even bij of juist buiten zinnen raakt, een helder moment hebt en de bodem raakt van je ziel.
Dat ben jij niet, zegt Hermes, dan is het een van mijn familie, of ik zelf die besloten heeft zich even te bemoeien met een van de aardse stervelingen. Soms spelen we met jullie, soms helpen we, soms verwarren we je en zetten je op een ander spoor: wij, de onsterfelijken. Kunst is om elke keer onze sporen zo goed mogelijk weg te wissen, want jullie mensen mogen er niks van merken, dat wij ons zo intens met jullie bezig houden.
Dit levert mooi proza op. Veel meditatieve zinnen, maar ook vileine humor en een blik op het geklungel van mensen. Maar bovenal een sfeer waardoor je gevoelig wordt voor het concept van vervoering. Een citaat maar, tenslotte:
'Je zult je dit herinneren wanneer de rest begint te vervagen, dit moment hier, samen bij deze bron. Er zullen dagen zijn, en nachten, dat je mijn aanwezigheid dicht bij je voelt, dat je mijn stem hoort. Je denkt dat je je het hebt ingebeeld, en toch, in je binnenste, vang je als antwoord een kreet op. Op april-avonden als de regen is gestopt, zal je hart schudden, je zult om niets huilen, treuren om iets wat er niet is. Voor jou zal dit leven nooit voldoende zijn, zal er altijd een leegte zijn, waar eens de god helemaal in je was.'
Ze verroert zich, een schok - sliep ze?