Gisterenavond was het rustig in het wijkcentrum en kon ik uitgebreid kijken naar Stand van de Sterren die vorig jaar de openingsfilm was van het IDFA dat dit weekend weer begint. De film is genomineerd voor de European Film Award en is in de race voor Oscars. Het is het derde deel: de eersten heten de stand van de zon en de maan en ze volgen twaalf jaar lang een Indonesische familie in de sloppenwijken van Jakarta.
Oma Rumidjah, gaat van het platteland weer terug naar de stad om zich de bekommeren om Tari, haar kleindochter die woont bij haar zoon Bakti, die oom is van Tari, en zijn vrouw Sri . Zij is de hoop en de ster van de familie: zij kan leren, naar de universiteit gaan. Bakti kweekt in zijn vrije tijd kleine zwarte visjes in glazen potten en gokt daarmee, zo'n beetje als vechthanen op Bali. Zijn vrouw runt een voedselstalletje aan huis en vindt hem een lanterfanter.
Er zitten heel mooie beelden in: de sterrenhemel, een kakkerlak die close-up gevolgd wordt terwijl er met vergif in de wijk gespoten wordt, een rat die zich tegoed doet aan voedselresten en weer in een spleet verdwijnt. De camera zwenkt met groot gemak, in één beweging door naar leden van de familie en volgt deze. Als Tari, mooi uitgedost in rode sarong naar haar diploma-uitreiking zal gaan en de familie een paard en wagen als vervoer heeft geregeld, vlucht ze weer de wijk in, ze wil dat niet, en de camera lijkt als een bewaar engel vlak boven haar mee te zweven.
Maar ergens haperde het bij mij. Het klopte niet helemaal. Hoe kan die arme oma een heel duur mobieltje van 60 dollar aan haar kleindochter beloven? Er staat een buffetkast, mooie stoelen, bedden in het huisje. De familie heeft een tv en videospelletjes, een scooter die ook in de haast moeten worden verstopt als er een ambtenaar van de islamitische armenzorg komt kijken.
Nooit zal ik die arme nicht van mijn moeder vergeten die ergens op een matras op de grond woonde in een zelfde soort sloppenwijk. En al die beelden uit Indonesië en Sri Lanka en andere ontwikkelingslanden, waar je weet dat de aanschaf van één mooie lekkere stoel een onvoorstelbare luxe is.
Daar kwam E. aan, van het volksdansen: O, kijk je naar die film, ik ken Hetty en Leonard, ze hebben mij ook eens gefilmd, dat ging over repatriëring van Indië-gangers. Hij heeft een speciale installatie gebouwd, met allerlei grijparmen eraan, ik was vaak in beeld en heb toen helemaal niet gemerkt dat hij me gefilmd had. Hij heeft die hele familie trouwens onderhouden, alles wat je daar ziet heeft hij voor ze gekocht, hij heeft de studie van Tari betaald, want de armenzorg wilde hun geen beurs geven, want de oma is christen.
Zo, dat verklaarde ineens alles. Een film vertelt alles in beelden en de invloed van de filmmaker is dus groot, in dit geval. Zou dat nou ook zo zijn in de laatste scene van de film? In hoeverre ensceneert en creeërt een documentairemaker zo beelden die hij graag hebben wil? Oma gaat terug naar het platteland en neemt een kado mee voor haar vriendin: een gasstel en een gasfles, hoeft ze niet meer op hout te koken. Zou oma dit zelf ooit hebben kunnen schenken ?
Het levert prachtige scenes op, waar vriendin het niet lukt om de gasknop op de juiste manier in te drukken en om te draaien, ze heeft er genoeg van en wordt ook wat bang dat dit snelle vuur haar huis in de fik kan zetten. Ze wil het niet hebben. Ze gaat gewoon door met hout sprokkelen. Dat is ook goed voor de lichaamsbeweging, zegt ze. En ze zegt: jij hebt je leven laten leiden door het geld en dan ben je nooit tevreden. Ik ben gelukkig... ik heb eten, ik ben gezond, ik leef. Samen gaan ze naar de sterrenpracht kijken die in de stad niet meer te zien is.