Het is vandaag vrijdag, mijn helemaal vrije dag, extra zo beleefd, sinds ik geen meditatie meer begeleid bij de Clarissen, wat op deze dag was. De afgelopen tijd was het de autoritjes-dag, waar we als dat mogelijk was, een dagje of middagje met Moeder weg gingen. Het werd vandaag een stralende middag met een blauwe lucht en sneeuw die tintelend aan het smelten was.
Dan voel je dat extra: 'Anders hadden we...' Maar het is nu anders. Dus ik besloot om naar de begraafplaats te wandelen en daar een kaars aan te steken. Het heel grote hart vol roosjes in alle tinten roze, waar alle linten van de familie aan zitten, lag er, na drie weken nog best aardig bij. De kou heeft de bloemen bevroren en het verval tot stilstand gebracht.
Op de terugweg, midden op de brug over het kanaal, stopte er een fietser met een capuchon op. Ach, het is C. die ik ken van de meditatie. Toen mijn moeder in het hospice was en zij daar een familiefoto met mij daarop zag, kwamen we er dus achter, dat ze mijn moeder ook kende. Ze hebben samen nog een praatje voorbereid en afgestoken in de gemeenteraad, omdat men het enige zwembad aan deze zijde van de stad wilde opheffen. Moeder zwom daar altijd, en op die plek is ze in februari onwel geworden: het begin van haar einde...
C. had ik al even niet gezien, ze was in de Grondel langs geweest en daar had ze gehoord dat ik daar weg ging. En ze miste de meditatie en toen moest ik haar berichten van de onzekere toekomst van de communiteit en hoezeer mij dat geraakt had. En ik moest haar vertellen dat Moeder dus overleden was. Ze had steeds plannen gehad om haar te bezoeken, maar haar eigen vader was ziek geworden... en nu kon het dus niet meer. Apart om juist C. zo, eventjes, te zien: in haar persoon komen meerdere werelden van mij samen.
En toen opende ik hier in de bieb, mijn mail en daar stuurt J. mij een gedicht. Zij had aan iedereen verteld hoe mooi ze de afscheidsviering had gevonden. Zo mooi, zo zou het altijd moeten zijn, zo kan het dus ook: 'Ik kon er niet genoeg van krijgen, om aan iedereen te vertellen hoe mooi ik het vond', zei ze gisteren in het Wijkcentrum. En dat de klokken bij het weggaan uit de kerk midden in de stad hadden geluid, en dat er zoveel mensen waren die echt stil stonden: dat heb je zelf niet kunnen zien, zei ze.
Elke dag ontvangt ze een gedicht van Plint, en deze vond ze voor nu wel toepasselijk en ja, ik ook, het is van Bert Schierbeek:
ten opzichte van dat
ene licht op zee
een schip
staan alle sterren stil
tenzij zij vallen
bedrogen door het licht
van de ene ster reeds
eeuwen gevallen en nog
te zien
blootsoogs
zien wat er niet meer is
omdat het er nog is
zo valt ook de mens
in het ogenblik de
eeuwigheid in