Nog op de drempel van vertrek naar weer een andersoortige wereld, Ikke ga naar Ravenna en Perugia, nog even terug geweest in Budapest, door het lezen van Anna Boom van Judith Koelemeijer. Budapest in het laatste jaar van de tweede wereld oorlog. Hongarije tot op het nippertje enigszins onafhankelijk omdat het een pakt met Duitsland had gesloten. Alle Joden nog levend, wonend achter schuttingen in een gedeelte van de stad.
Hongarije wordt toch ingenomen en Eichmann wil af van het Jodenprobleem. De wreedheid die je kunt voelen, hoe de vieze Joden daar in Budapest een schandvlek vormden van een bijna gezuiverd Europa... Anna gaat voor een geliefde Géza, waarvan zij de minnares was van Nederand toch weer terug naar Budapest en raakt als het ware vanzelf, zo lijkt het, alsof het geen bewuste daad was, verzeild in het redden van Joden in het kielzog van de Zweed Raoul Wallenberg.
Een groot deel van het boek beschrijft het verdere leven van Anna Boom. Hoe zij van geliefde naar geliefde gaat en komt te wonen in Bombay en Zurich. Van niemand heeft ze echt gehouden, zoals van Géza. Je denkt: waar blijven die heldendaden van haar nou, ze heeft wel iets gedaan en ze heeft er gruwelijke dingen gezien, zoals een hoogzwangere Joodse vrouw die verkracht wordt en daarna met een lans doorboord, maar was het niet een kwestie van toeval, wat hand en span diensten?
Zij komt uiteindelijk een nieuwe grote liefde tegen Jan 'KLM', een Nederlander die bij kennismaking meerdere liefdes heeft in de verschillende steden waar hij komt. Opnieuw dreigt zij op het tweede plan te raken, een liefde te zijn aan de zijlijn. Zelf getrouwd op dat moment, doet ze dan 'het beste wat ze ooit gedaan heeft', zegt ze daar op 80 jarige leeftijd van: Ze zet Jan voor het blok, ofwel je gaat voor mij ofwel ik wil je nooit meer zien.
Het begin van een heel gelukkig leven met Jan, ze is dan al midden 40, dat nog meer dan 30 jaar zal duren. Op een nacht wordt ze wakker en roept: waar is mijn pistool? Hierdoor komt beetje bij beetje die 'akelige tijd' weer bij haar naar boven, gestimuleerd door Jan, die door blijft vragen en het naadje van de kous wil weten en zelf op onderzoek gaat met de dingen die ze vertelt.
Knap aan het boek is, dat Koelemeijer het boek met deze anecdote begint en daarbij dezelfde vraag stelt: is haar verhaal wel interessant genoeg voor een boek? Helemaal op het einde, voert ze dan geschreven getuigenissen in van mensen die die haar gered en zijn en haar loven voor haar moed en haar vanzefsprekende onbaatzuchtigheid. Anna Boom vertelt zelf, met een pistool een Duitser, met eén kogel tegen de slaap gedood te hebben, om hem te verhinderen nog meer wreedheden te begaan.
Het boek vertelt indirect veel over de werkingen van het menselijk brein. Ze leeft meer dan 20 jaar een soort halfslachtig leven door tegenover haar geliefden, maar de helft te tonen wie ze is. Ze lijkt daarin ook opportunistisch. Dat ze blijft en gaat naar gelang die geliefde haar een boeiend leven geven kan. Pas bij Jan, een ware liefde, geeft haar eigen brein haar weer terug aan zichzelf: ze droomt over een pistool en de droom is de poort waarmee ze haar verleden en heden kan intregreren in zichzelf.
De lezer voltrekt dat proces, al lezend mee. Daarom zal dit boek me wel bijblijven.