Parijs: daar was het voor het eerst zo. Als puber met de familie bezocht en toen helemaal hoteldebotel worden van het schilderij van het papaverveld van Claude Monet. En van de lichtvlekken tussen de bomen en op de jurken van de mensen van Renoir. Het leven heeft iets feestelijk, kan spatten en het rood van de papavers zei me iets over nog niet gekende liefde.
Dat kwam jaren later pas en het is dezelfde stad die voor altijd die ervaring een thuis geeft: als een flaneur dwalen, April in Paris, just chestnutblossoms, een kleine hotelkamer,voor het eerst in een krakend bed weg van huis. Romantiek. Alle musea waren gesloten, er werd gestaakt en de metro deed het ook niet.Nog Meer Romantiek. Dat zegt de plattegrond van Parijs me. Wandelen langs de Seine, op stoeltjes zitten in Jardin de Luxembourg: Romantiek. Jong zijn; de wereld aan je voeten.
Nu gebeurde het me in Budapest ook, weliswaar op een heel andere wijze. De stad was warm en zwoel. Tot 's avonds laat op een muurtje zitten bij de Donau, genietend van alle lichtjes die oranje in het water weerspiegelden, alle bruggen en alle gebouwen en torens langs de oevers sprookjesachtig verlicht. Een intieme, knusse stad omdat de Buda-kant middeleeuws is, terwijl de Pest-kant de uitgestrektheid heeft van een stad die eind 18e eeuw, begin 19e eeuw een enorme expansie heeft gekend. Naar het voorbeeld van Parijs en Wenen.
Op de Buda-kant was vroeger een Clarissenklooster op de kasteelheuvel. Nu zit er een telefoonmuseum in. Heel toepasselijk, want Clara is de patroonheilige geworden van de moderne telecommunicatie. In een verhaal in de Fioretti, de Bloempjes, waar ook dit blog gedeeltelijk haar naam aan dankt, hoort ze in haar klooster, de overweging van Franciscus op zijn geliefd stukje aarde. Als het ware onzichtbaar verbonden met elkaar, zoals alle telecommunicatie. Onder de heuvel stond een Capucijnenklooster, plus kerk en school. De kerk had precies dezelfde afmetingen als in Velp. Raar. Ondanks alles, iets van een nestgeur.
Op Margreet-eiland midden in de Donau lag vroeger een Franciscanerklooster, midden in de bossen. Er stonden nog maar twee stukken muur, als een winkelhaak, maar de Franciscaanse sfeer was er zo heftig aanwezig, dat ik maar gauw doorgelopen ben. Ook daar hing een wolk van gebed, ook al was er alleen maar herinnering.
Drie takken van de 'Franciscaanse familie' zo dichtbij, op loopafstand van elkaar. Maar ineens viel er een besef binnen: dit is de Buda-zijde, dit is de kant van de Middeleeuwen. Dat komt nooit meer terug. Zie wat er aan de Pest-zijde is gebeurd: er hebben 400.000 Joden geleefd, die in acht weken op het einde van de oorlog in Auswitsch zijn omgebracht. Nu staat er nog de grootste synagoge van Europa en alleen in New York is er buiten Israël, een grotere.
Dit is de stad vol kogelgaten in de muren, van de opstand in1956 en het einde van de tweede wereld oorlog. Dáár is de geschiedenis doorgegaan. We kunnen niet terug naar de Middeleeuwen. De tijd van de bloei en opkomst van de grote kloosterorden is voor goed voorbij. Het kloosterleven nu worstelt om een beetje voortbestaan. Maar in het klooster is het druk, om dit voor elkaar te krijgen. Druk om plekken van stilte en gebed voort te laten bestaan.
En Ikke hoor daar niet op die wijze bij. Buda is me dierbaar, maar Pest bevat voor mij meer echt leven. Die Donau, die eeuwige rivier stroomt daar traag doorheen en de bruggen verbinden de beide oevers. Ik ben en blijf een mens op de brug, maar het is de Pestkant waarin ik uiteindelijk wortel. Die ik binnen wil laten komen: heel die mengelmoes van modern, trendy, oude trams, gebouwen uit zoveel lagen van de geschiedenis. Budapest: verdeeld in tweeën en toch één. Met een rivier die naar de horizon stroomt en ruimte, veel ruimte doet vermoeden.