Vandaag voelde ik me net een oud dametje in een kuuroord. Ik geloof dat in de film De tweeling, die twee zussen elkaar ook in een zonnige, koude tuin van een kuuroord, na een leven lang weer ontmoeten. Ik zat namelijk in mijn tuin met een dekentje over mijn benen en een dik vest aan, in de lage zon die nu weer de hele ochtend op het terrasje scheen, omdat de boom van de buurman kaal is geworden. Ik las Veranderend licht van de Deen Jens Christian Grondahl uit. God, wat een prachtig boek!
Het boek legt minutieus bloot wat in het boeddhisme het 'web van de onderlinge afhankelijkheid' heet. Alles, alles heeft met elkaar te maken, zowel alles wat er in je binnenwereld woelt en de wijze waarop dat van invloed is op alles en alles in de buitenwereld. Hoe het besef dat alle mensen dit gelijk met elkaar delen, je ook weer laat zien hoe jij je wel of niet met al het andere verbonden hebt.
Een citaat maar: Andere mensen. Je kent ze niet, ze leiden hun onbekende leven, en toch, denkt Irene, is er in elk onbekend leven iets waarnaar je herkennend zou kunnen knikken. In elk leven vind je waarschijnlijk af en toe een gevoel van onvermogen, de resten van een oorspronkelijk verwonderen. Als een fantoompijn, een vage maar pijnlijke herinnering aan een gemiste kans, iets wat je verzuimd of domweg verloren hebt.
Hier gaat het om. Je dit realiseren. Dat er ergens als onderstroom in het leven het mogelijk is om authentiek te zijn, dicht bij jezelf. Dat dit kennelijk niet altijd kan en niet voortdurend. Dat je jezelf hervinden kan en dan weet dat je jezelf ontrouw was en daarmee ook ergens ontrouw bent geweest aan het leven zelf en alle mensen daarin. Dit klinkt gauw zo vaag en het is gaan horen bij het terrein van het zweven, de taal van de spiritualiteit, maar in dit boek is het ingebed in een allerdaags verhaal, zo'n levensverhaal dat het jouwe had kunnen zijn.
Op het einde van het boek, nadat Irene een ontmoeting heeft gehad met haar biologische vader, een joodse musicus en cellist die in zijn ervaring van Muziek dezelfde verbondenheid deelt met elk andere, dus ook met Irene, zijn ineens opgedoken dochter, die desondanks een vreemdelinge blijven zal, neemt Irene in haar auto terug naar huis van Slovenie naar Denemarken een lifter mee.
Pagina's lang, zolang als de reis duurt, leeft Irene zich in deze lifter in, met wie ze niet spreken kan, ze kennen elkaars taal niet. Hoe deze vreemdeling net als haar een leven wilt met geluk daarin, vervulling. Op het einde begrijpt ze dat hij illegaal het land in wil komen en laat ze hem plaatsnemen in de kofferbak van haar auto. Ze zet heel hard Mozart op en hoopt dat hij het ook hoort. We zijn allebei op weg, jij en ik. Voor jou is alles nog onbeslist, voor mij is het al aan de late kant.
En dan volgt de laatste alinea van het boek: Het is aldoor hetzelfde begin. Het leven verandert constant, en er is geen plek ter wereld waar we thuishoren. Een begin heeft geen aankomst, geen eindbestemming. De hoop is dakloos, maar niet klein te krijgen, stromend onder een zonnescherm in het veranderende licht van de kalme waterspiegel. Naakt en fijngeslepen, glanzend van vochtige hars. Een hart van populier en spar, zo licht en iel dat het kan trillen en weerklinken van alles wat er passeert.
Ik geloof dat ik in de winter geen bloemen meer kan kopen. Want vlak voordat ik me in dit boek begaf, las ik in de krant over de bloemenstad Naivasha in Kenia. Daar werkt Irene Julia Anyango, 32 jaar, weduwe en moeder van vier kinderen. Voor 27 euro per maand plukt ze en knipt ze bloemen: 500.000 per maand vervoert de firma Maaskant die naar de Nederlandse bloemenveiling en met hem nog twintig andere Nederlandse teelers.
Haar handen hebben een groene aanslag op een schubachtige huid met droge zwarte puntjes. Ze mag geen handschoenen dragen want die beschadigen de bloemen. Haar handen staan dus aan het begin van dat bosje dat jij voor de gezelligheid in een vaasje duwt in je mooie, warme geriefelijke huis. Voor de fleur en kleur. Het wordt tijd voor een fairtrade keurmerk, maar of dat zal lukken met hét exportproduct van Nederland, de Bloem?
In het web van de onderlinge afhankelijkheid is er ook altijd fantoompijn. Maar ik weet niet of ik me dit met bloemen wil laten zeggen.
Het boek legt minutieus bloot wat in het boeddhisme het 'web van de onderlinge afhankelijkheid' heet. Alles, alles heeft met elkaar te maken, zowel alles wat er in je binnenwereld woelt en de wijze waarop dat van invloed is op alles en alles in de buitenwereld. Hoe het besef dat alle mensen dit gelijk met elkaar delen, je ook weer laat zien hoe jij je wel of niet met al het andere verbonden hebt.
Een citaat maar: Andere mensen. Je kent ze niet, ze leiden hun onbekende leven, en toch, denkt Irene, is er in elk onbekend leven iets waarnaar je herkennend zou kunnen knikken. In elk leven vind je waarschijnlijk af en toe een gevoel van onvermogen, de resten van een oorspronkelijk verwonderen. Als een fantoompijn, een vage maar pijnlijke herinnering aan een gemiste kans, iets wat je verzuimd of domweg verloren hebt.
Hier gaat het om. Je dit realiseren. Dat er ergens als onderstroom in het leven het mogelijk is om authentiek te zijn, dicht bij jezelf. Dat dit kennelijk niet altijd kan en niet voortdurend. Dat je jezelf hervinden kan en dan weet dat je jezelf ontrouw was en daarmee ook ergens ontrouw bent geweest aan het leven zelf en alle mensen daarin. Dit klinkt gauw zo vaag en het is gaan horen bij het terrein van het zweven, de taal van de spiritualiteit, maar in dit boek is het ingebed in een allerdaags verhaal, zo'n levensverhaal dat het jouwe had kunnen zijn.
Op het einde van het boek, nadat Irene een ontmoeting heeft gehad met haar biologische vader, een joodse musicus en cellist die in zijn ervaring van Muziek dezelfde verbondenheid deelt met elk andere, dus ook met Irene, zijn ineens opgedoken dochter, die desondanks een vreemdelinge blijven zal, neemt Irene in haar auto terug naar huis van Slovenie naar Denemarken een lifter mee.
Pagina's lang, zolang als de reis duurt, leeft Irene zich in deze lifter in, met wie ze niet spreken kan, ze kennen elkaars taal niet. Hoe deze vreemdeling net als haar een leven wilt met geluk daarin, vervulling. Op het einde begrijpt ze dat hij illegaal het land in wil komen en laat ze hem plaatsnemen in de kofferbak van haar auto. Ze zet heel hard Mozart op en hoopt dat hij het ook hoort. We zijn allebei op weg, jij en ik. Voor jou is alles nog onbeslist, voor mij is het al aan de late kant.
En dan volgt de laatste alinea van het boek: Het is aldoor hetzelfde begin. Het leven verandert constant, en er is geen plek ter wereld waar we thuishoren. Een begin heeft geen aankomst, geen eindbestemming. De hoop is dakloos, maar niet klein te krijgen, stromend onder een zonnescherm in het veranderende licht van de kalme waterspiegel. Naakt en fijngeslepen, glanzend van vochtige hars. Een hart van populier en spar, zo licht en iel dat het kan trillen en weerklinken van alles wat er passeert.
Ik geloof dat ik in de winter geen bloemen meer kan kopen. Want vlak voordat ik me in dit boek begaf, las ik in de krant over de bloemenstad Naivasha in Kenia. Daar werkt Irene Julia Anyango, 32 jaar, weduwe en moeder van vier kinderen. Voor 27 euro per maand plukt ze en knipt ze bloemen: 500.000 per maand vervoert de firma Maaskant die naar de Nederlandse bloemenveiling en met hem nog twintig andere Nederlandse teelers.
Haar handen hebben een groene aanslag op een schubachtige huid met droge zwarte puntjes. Ze mag geen handschoenen dragen want die beschadigen de bloemen. Haar handen staan dus aan het begin van dat bosje dat jij voor de gezelligheid in een vaasje duwt in je mooie, warme geriefelijke huis. Voor de fleur en kleur. Het wordt tijd voor een fairtrade keurmerk, maar of dat zal lukken met hét exportproduct van Nederland, de Bloem?
In het web van de onderlinge afhankelijkheid is er ook altijd fantoompijn. Maar ik weet niet of ik me dit met bloemen wil laten zeggen.