Afgelopen zondag was het weer eens zo ver: boven de rivieren was het donker met mist en nevelen en onder de rivieren was er een strakblauwe lucht met een zonnetje. Daar kwam ik 's avonds achter bij het weerbericht en gedeeltelijk ook al overdag. Het was zo'n zonnig weer, dat ik uit mijn bed sprong en besloot de herfstwandeling te maken dwars door de bossen van station Dieren naar Velp, ongeveer 14 km.
Die wandeling had ik gemist, dit jaar en ik vroeg me af of ik die deze herfat nog zou halen. In de trein woeien na de oversteek met de Waal, vlagen mist al over het land heen. Wél zag ik twee dikke mannetjesfazanten in een boom met rode bessen in het ochtendlicht en een zwerm kraaien die wisselende zwarte patronen door de lucht heen maakten. Wat een zwier en luchtigheid! Na oversteek met de Rijn, richting Dieren ging het helemaal mis. De lucht werd grijzer en dikker en in Dieren zelf zat het potdicht.
Natuurlijk ga je niet terug en gelukkig maar ook, want de wandeling langs en door de hoge beukenlanen, de groene varens bij de stammen, het op en af van bomen, de vele paddestoelen, het geel blad van de beuk dat gestippeld door de takken kwam en de wollige draderige oranjegeel kleuren van de larix: allemaal heel verkwikkend. Maar het meest bijzondere aan deze wandeling was de combinatie van de blauwe nevelen door de bomen en af en toe kort, de stralen zon die daar door heen filterden.
Het past bij een nieuwe ervaring van tegenwoordig: ik gebruik meer taal, laat meer weerstand zien als ik het ergens niet mee eens ben. Tevoren had ik de ervaring dat hoe meer woorden je gebruikt, hoe vager en mistiger het werd: onrust en wreveligheid wegens de onhelderheid van alles wat het woord uiteindelijk niet vermag. O, geef me de stilte in al haar klaarheid en helderheid, zo was mijn motto.
En nu? Ik vond een citaat terug dat ik alweer bijna 4 jaar geleden eens overgeschreven heb, van Jeanette Winterson uit De Vuurtorenwachter (Lighthousekeeping): 'De ware dingen zijn te groot of te klein of hebben in ieder geval altijd de verkeerde grootte om te passen in het sjabloon dat de taal heet. Dat weet ik. Maar ik weet ook iets anders. Temper het dagelijkse rumoer, en eerst is er dan de opluchting van de stilte. En vervolgens keert heel stil, zo stil als het licht, de betekenis terug. Woorden zijn het deel van de stilte dat uit te spreken is.'
Zó voelde het landschap in de bossen nu. Door de stilte van de nevelen, kiert het licht van de woorden en ze geven het bos een andere dimensie, een andere diepte: het wordt anders wanneer men woorden gebruikt. Zo wil ik wel wat spraakzamer zijn: op de grens van nevel en licht. Dat de woorden verdichten en verruimen, tegelijkertijd. Dat de stilte sprankelt, maar niet ten onder gaat aan schelheid en rumoer en het sprankelende weer stil wordt, klein, en zich weer oprolt in haar eigen geheim.