Het is zo'n fijne wandeling: langs het Waterlooplein, de Hortus Botanicus en langs Artis, naar het Oosterpark. Vooral op zondag. Dan zie je bij Artis gescheiden vaders, denk ik, met hun kinderen en ook in het Tropenmuseum lopen dan volwassenen met hun kinderen zich educatief doch gezellig te vermaken. Bij Artis een uithangbord want lievelingknuffeldier Nijlpaard Tanja was overleden.
'Tanja's verjaardag werd altijd uitgebreid gevierd met slingers en groententaart en een generatie Amsterdammers is groot met haar geworden, wat zullen we haar missen.' Als je dan net gelezen hebt dat varkens net zo intelligent blijken te zijn als apen en honden en dat er een soortenscheiding door onze hoofden loopt omdat ook in de dierentuin van Berlijn zo'n lieveling is, de ijsbeer Knut, terwijl je vlakbij hem Knut's Wurst kunt kopen, gemaakt van varkens uit de bio-industrie, ja, dan zie je aan den lijve een wereldwijde tendens. Tanja is net als Knut in de dierentuin geboren en nu dus gestorven en ziet er vanaf de foto heel gelukkig uit. Een soort onbewuste positieve bevestiging dat wij Mens, Heer en Meester zijn over al wat leeft.
Maar ach, mijn zondagmiddaggevoel in de stad werd er niet door bedorven. In mijn hoofd neuriede ik van Paul van Vliet, Zondag in Den Haag, de woorden wist ik niet meer, maar het is de sfeer van kuieren zonder doel en opgave van reden.
Het Oosterpark was een mooi winters oudhollands plaatje met enkele schaatsers en sleetjerijders op de vijver, die een bocht maakt, zoals bij een rivierarm. Er was niet gestrooid, dus ook op de wandelpaden was het ouderwets glibberen onder een blauwe hemel en een stralende zon. Wat is zo'n winters park toch anders van sfeer. Een witte vloer waardoor alle beelden gedaanten op zich werden. De Schreeuw van Jeroen Henneman, de Bokkenrijder van Gerrit Bolhuis en het mooiste was een beeld van Paul Koning, Bolgewas geheten. De lage, late, oranje winterzon scheen precies op het lachende gezicht net boven de grond.
Ook mooi was het ronde ritme van de lage stenen bankjes rondom de ijzeren koepel, waar in ik aan mij zo'n fanfareorkest hoor spelen met ouderwetse hoge petten en gouden kwastjes en gouden knopen, des zomers, als alles in kleur is en verspreid op het gras zit, picnikkend en spelend. Maar nu, zie; ze zijn allemaal verdwenen, er ligt een laag sneeuw op de bankjes, maar de prullenbakken verraadden wel menselijke aanwezigheid, ook in de winter: dichtgeknoopte plastic tassen vol bierblikjes.
Zo'n winterwandeling door de stad, dat heeft wel wat. De sneeuw onder je schoenen knerpt net zoals in het bos en het Oosterpark blijft voor mij speciaal omdat Broeder J. hier jaren en jarenlang geschoffeld heeft. Ook hij zag de seizoenen gaan en komen met de bijbehorende menselijke taferelen. Hij eindigt zijn leven in een klooster en een kloostertuin, maar in een groot deel van zijn leven was het Oosterpark een deel van zijn klooster.
Aan de Amstel met uitzicht op de Munttoren zag ik de lucht roze en het water lichtblauw en roze kleuren, ik ging nog wat winkeltjes binnen, bladerde in kunstboeken en bekeek oude filmaffiches. Ik voel me wel geborgen in Amsterdam, zij geeft de mogelijkheid om enkele paden van je brein in het echt te bewandelen, ze worden materie: het woord kan hier vlees worden.