zaterdag 28 januari 2012

Oosterse filmwijze

Ik heb deze week weer twee prachtige films gezien. Leve géén tv, dan kom je daar nog eens aan toe. Films 'los' zien, zonder aanloop van journaal of ander tv vermaak, zomaar vanuit de stilte rechstreeks op je netvlies: ze komen dan binnen met een weldadig soort intensiteit. De ene film is: Norwegian Wood, naar het gelijknamige boek van Haruki Murikami en de andere is de Chinese film The Road Home, van de regisseur van de bekende film Raise the Red Lantern, alhoewel ik die nog nooit gezien heb.

Norwegian Wood, is geregisseerd door de Franse Vietnamees Tran Ahn Hung, heet op z'n Frans La Ballade de l'impossible en is gemaakt met een volkomen mix van Fransen en Jappanners. De ook surreeële wereld van Murikami, waar verschillende betekenislagen voortdurend ineen aanwezig zijn, lijkt welhaast onmogelijk te verfilmen, maar toch vind ik de vertaling in filmbeelden van deze sfeer geslaagd. Langzame beelden soms, waar een rusteloze wind door het landschap en de ruimtes doolt. De film bevat een unieke 'langste- shot-ever". Door golvende groene weiden is op-en-af een rail gebouwd waarover de camera kon rijden. Het tempo van de camera gaf de twee hoofdrolspelers Watanabe, een stille jonge student, die verliefd is op Naoko, een beetje zonderling meisje die opgenomen is in een rustoord, een eigen dynamiek, zo vertelt de regisseur in the making of.

Die samenspraak van landschap en de mensen daarin, alsof ze soms in elkaar opgaan, alsof de seizoenen zelf helemaal mee bepalen wie je op dat moment bent, dat is precies ook zo aanwezig in The Road Home. De film haperde regelmatig op mijn dvd-speler, maar dat benadrukte nog eens extra, hoe prachtig, verstild de beelden zijn. Het is een aaneenschakeling van meditatieve momenten. Je ziet twee oude handen een gebroken kom met krammetjes ambachtelijk repareren, het Chinese meisje de lange weg op en neer lopen van dorp richting stad, in de hoop om degene op wie ze verliefd is, de dorpsonderwijzer die kwam en weer vertrok, weer te ontmoeten.

Ze gaat tijdens zijn afwezigheid in de school zitten, eén leslokaal, en ze versiert de ramen met licht vloeipapier en rode geknipte bloemen. Doordat ze dat doet, weet het hele dorp hoe het met haar gesteld is. De film is een terugblik van hun zoon. Zijn vader is gestorven in de stad en zijn moeder wil, volgens een oud Chinees ritueel hem over die lange weg terug dragen naar het dorp. De dorpsburgemeester probeert hem over te halen om zijn moeder te overtuigen dat hij terug gereden moet worden, dat dragers, het ceremonieel, het voedsel, de bescherming, het is een strenge witte winter, veel te duur zijn.

Uiteindelijk komen al zijn oud-leerlingen gratis en voor niks terug naar het dorp: ze willen hun oude leraar hun laatste eer bewijzen. Het ritueel wordt voltrokken en dit heden is in zwart-wit gefilmd. De liefdesgeschiedenis van zijn ouders, heel vroeger, is in kleur: Bergen in een rood-oranje-geel intense herfst, een koude witte winter. En daar helemaal onderaan, op de aarde, daar bewegen de mensjes en leven hun leven.

Het zijn dus ook de films zelf, die uitnodigen om ze in alle rust, met een soort stilte om je heen te bekijken. Ik ben geneigd om dit een Oosters filmwijze te noemen: niet actie, drukte, veel gepraat bepalen de loop van het verhaal. De mensen zijn een deel van hun omgeving: daarin leven en ademen ze, zoals de omgeving zelf ook leeft en mee ademt. En dat is, vind ik, een mooie weg om thuis te komen.