'Vandaag is het Allerheiligen en dat is toch de dag waarop de zegevierende kerk zijn eigen heiligheid viert', zoiets zei de priester tijdens de overweging in de kapel van de Clarissen. Ik krimp dan ongeveer in elkaar en denk aan al dat seksueel misbruik van priesters en andere erge dingen, alleen al de bekrompen moraal. Maar ja: wie is de kerk? Als hij dan verder meandert 'dat wij allen op heilige grond staan' dan denk ik weer: Ja oké, dat 'zegevieren' is ook 'het vieren van zegen' en wij hebben allen de capaciteit in ons om de wereld heel te maken, heil te brengen, dat wil zeggen geluk. De heiligen zijn dan degenen die dat nu of ooit al in hun leven waar maken en dat kan ook je buurvrouw zijn.
Ondertussen dacht ik aan de film die ik gisteren zag: Poetry (2010) van de Koreaan Lee Changdong. De film begint met een traagstromende rivier in de bergen. Spelende kinderen aan de kant en dan blijkt er het lijk van een meisje in te drijven. Dan ben je in de stad en zie je een oudere vrouw op consult bij de dokter. Een tintelende arm, maar erger is dat ze zomaar woorden vergeet. 'Beginnende dementie' weet je dan als kijker. Uit het ziekenhuis ziet ze, al wandelend bij het culturele centrum, een aankondiging hangen voor een cursus 'poëzie schrijven' en ze geeft zich impulsief op. Ze komt thuis in een rommelig appartementje en ze blijkt voor haar kleinzoon te zorgen, die onverrschillig zich beweegt tussen op bed liggen en eten voorgeschoteld willen.
Dan blijkt dat het meisje in de rivier zelfmoord gepleegd te hebben nadat ze door zes jongens is verkracht en de kleinzoon van Mija, zo heet ze dus, is er één van. Er volgen besprekingen van de vaders van al deze jongens, die, om de toekomst van hun zonen veilig te stellen alleen maar bezig zijn om het bedrag vast te stellen waarmee ze hopen de moeder van het meisje, een arme plattelandsvrouw, af te kunnen kopen. Mija werkt ondertussen ook als verzorger bij een oudere man, die door een hersenbloeding nauwelijks kan praten.
Ondertussen zie je haar ook in de poëzieklas: de docent zegt dat het om schoonheid gaat, dat je die kunt vinden, dat niemand van hen ooit écht naar een appel heeft gekeken, dat inspiratie vanzelf komt, als je maar vol aandacht kijkt. Zo beweegt Mija zich tussen haar verlangen naar poëzie, de onverschilligheden van haar kleinzoon, ze zet op een gegeven moment een foto van het meisje naast zijn etensbord en hij kijkt gewoon de andere kant op en de hardheid van de vijf vaders die alleen maar aan haar vragen of ze het vereiste bedrag al bij elkaar gegaard heeft. Dat heeft ze niet, want ze is arm.
Uiteindelijk vraagt Mija in nood, het geld van die oudere man, die ze ook doucht en aankleedt, en met wie er een merkwaardige en toch ook tedere scene ontstaat: ze gaat met hem in het bad zitten en hij komt klaar, zijn verkrampte gezicht ineens ontspannen. 'Is dit chantage?' vraagt hij op een briefje terug, maar ze krijgt het geld toch. Dus om het geld hoeft ze niet anders te gaan handelen.
Maar dat doet ze wel: op het einde van de film laat ze haar kleinzoon arresteren, ze laat een bos bloemen bezorgen bij de poëziedocent in de klas met het gedicht dat ze geschreven heeft. Ze is de enige van de klas die de opdracht volbracht heeft. 'Dan lezen we het gedicht van Mija maar voor', zegt de docent, 'ook al is ze er niet.' En dan blijkt het gedicht te gaan over het verdronken meisje. Je bent weer terug bij de rivier, je ziet het meisje op de rug, op de brug, vlak voordat zij gaat springen, ze keert zich om en kijkt je aan. Einde film.
Mija heeft dit meisje geheiligd: dit is Allerheiligen: niet kiezen voor het geld en de onverschilligheid, maar zoeken naar de poëzie van het leven door het leven serieus te nemen, ernaar kijken, je losscheuren van je eigen verwanten ten bate van een groter geheel dat dan zegeviert.