Gedichten horen bij voorbaat iets te hebben dat de gewone rationaliteit doorbreekt. Iets in de woorden is tegelijk oppervlakte en diepte. Dat maakt ze ook zo waard om elke keer weer te lezen en terug te lezen: gedichten veranderen en winnen aan betekenis als ze lange tijd met je meegaan. Nu las ik een nieuw gedicht dat meteen iets opriep van een diepte ervaring.
Het begint ogenschijnlijk eenvoudig: je zit in een auto en laat het landschap aan je voorbij gaan. Maar dan in de twee volgende regels, weet je al niet meer over welk landschap het gaat. Er opent zich iets van het innerlijk landschap van de reisgenoot:
Terwijl de auto langs de wegen snelt,
kijk ik de dalen in, tegen de bergen aan
en merk niet anders meer van uw bestaan
dan hoogte, diepte en natuurgeweld.
Zo. Dan realiseer je je ineens wat een geweldig avontuur het is, om met iemand op reis te zijn. Niet de reisgenoot, zoals je die leert kennen bij groepsreizen en het even leuk is om aan elkaars wereld te snuffelen, en dan gauw weer afstand nemen als het niet jouw cup of tea is. Of het omgekeerde: de potentie van een vriendschap en elkaar beter leren kennen, lonkt.
Maar hier gaat het over de reisgenoot die ook je geliefde is, wier wereld ineens intens, onontkoombaar aanwezig is in die kleine ruimte die 'auto' heet. Dat kan iets onverdragelijks hebben, omdat de andere onontkoombaar in jouw universum zit. Die bekende onbekende. Of de onbekende bekende.
Zo was het vroeger ook met ons gesteld.
Vlak bij uw mond en ogen vingen aan
de stenen vergezichten van de maan
en open hemelen, gelijk voormeld.
Stenen vergezichten en open hemelen... Dat kan alle kanten op. En zo is het ook in het vervolg van de reis die de dichter onderneemt: Het lijkt of reizen verenigt, en dat doet het enerzijds ook. Maar van de andere kant opent zich de paradox dat de horizon telkens verschuift, je als het ware nooit aankomt, je elke keer weer verder moet. Tenminste als je samen op reis bent.
Reizen verenigt. Het heelal is dood,
behalve dat het uit elkander dijt
en mij met nieuwe afstanden omringt
en God zijn oude grenzen overschrijdt.
Wat hier is wordt naar alle zijden groot,
al is het in het lege dat het dringt.
Het gedicht is trouwens van Gerrit Achterberg en heet Baedeker: dat is de merknaam van de oudste en een van de eerste reisgidsen, die bestaan.