Ja! het is bijna zover: morgen om deze tijd zit ik in het vliegtuig naar Venetië. Wat kijk ik ernaar uit. Venetië zit het hele jaar in me, zeer regelmatig denk ik eraan, de ene keer zie ik allerlei kerken en kloosters en stille plekjes voor me, dan weer bevind ik me in de stroom van alle internationale toeristen, of ik hoor het water klotsen, de vaporetto's, de geluiden die galmen, voetstappen door steegjes, geroezemoes, Venetië als grote klankkast.
Het is een soort verlangen, dat in me zit, Venetië vind ik inspirerend, ik vind het een troost dat de geschiedenis van mensen zo'n plek heeft voortgebracht. Dat verlangen heeft bijna niks met het gegeven of ik er ben of niet te maken, bedacht ik me vanochtend. Ik zocht foto's van vorig jaar op, uit een praktische reden: ik wilde kijken wat ik nou al weer aan kampeerspullen had meegenomen: wel of niet een plastic onderzeil?
Ik opende de foto's en net zoals dat is wanneer ik eraan denk, er was een acuut gevoel van verlangen. Als iets in de verte en toch altijd nabij. 'Gek', dacht ik, want morgen ga je ernaartoe: waarom voelt dat verlangen hetzelfde als wanneer ik er hartje winter aan denk? Ik noemde Venetië eerder, het labyrinth van mijn eigen brein, en wellicht is dat het: mijn brein wordt gevoed, en stuwt zich voort vanuit de kracht van het verlangen.
Ik las de afgelopen tijd in de roman De pestheilige van Kay MacCauley dat zich in het Venetië van 1546 afspeelt, over een jongetje dat voor de poort van een klooster te vondeling wordt gelegd en in wie zuster Clara haar eigen onwettige kind herkent. Ze vlucht het klooster uit om het jongetje Marin groot te brengen en de inwoners van Venetië raken er van overtuigd dat hij de teruggekeerde de pestheilige San Barnabo van 500 jaar daarvoor is; degene die de stad toen redde van de pest.
Ik las stukjes uit Venezia, Een anekdotische reisgids van Luc Verhuyck en ik weet dat ik er helemaal niks van zal onthouden, alleen maar dat er zoveel oude verhalen en legenden zijn in Venetië, rondom gebouwen, pleintjes, het water, door de eeuwen en eeuwen en eeuwen heen. Ik las het om mijn verlangen te voeden, vlak voordat ik weer zou gaan. En een roman die zich in Venetië afspeelt lees ik voor beschrijvingen als deze; ja, zo kijk ik morgenavond weer vanaf het Lido naar Venetië:
Koopvaardijlieden die vanaf de Adriatische Zee door de zeemonding van het Lido kwamen varen, zagen voor zich een enorme, glinsterende horizon opdoemen van gewelven, koepels en torens in fonkelend groen, paars en goud, met silhouetten die flikkerden en van vorm veranderen in de nevel die de Lagune opsteeg. Hun verbijstering werd alleen maar groter als ze van de kade het San Marco-plein naderden en ontdekten dat het geen luchtspiegeling was, maar werkelijkheid. Je er middenin bevinden, zoals Marin nu, was nog overweldigender. Venetië - luisterrijk, triomfantelijk, ongeëvenaard, als as van de wereld. Edelen en kooplieden van ieder ras en iedere huidskleur dreven er handel en oefenden hun vak uit. Arabieren in opbollende djellaba's, Russen in brokaat en bont en met kralen geborduurde mantels. Grieken, Slaven, Albanezen en Turken.