Gisteren hoorde ik Adriaan van Dis op cd de laatste hoofdstukken van zijn boek Ik kom terug voorlezen. Hem het horen voorlezen is echt een meerwaarde. Want in zijn stem zitten al die buigingen die zo razendsnel aan je voorbijtrekken: irritatie, wrok, vertedering, zachtheid, boosheid, onmacht, venijn. Enzovoort.
Hij doet verslag van het laatste halve levensjaar, zo ongeveer, van zijn moeder, die in een verzorgingstehuis dood wil, maar misschien toch niet al te snel. Van Dis is van Parijs naar de Achterhoek verhuisd, naar een huis met een grote moestuin maar besteedt de laatste maanden van het leven van zijn moeder voornamelijk in een gastenkamer bij haar in het verzorgingstehuis, waar hij zijn moeder met pen in de hand nog wat levensverhalen van vroeger, uit Indië en het jappenkamp probeert te ontfutselen.
Zijn moeder blijkt een kleurrijke, zeer aanwezige dominante vrouw met allerlei eigenaardigheden die teert op de Bhagavad Gita en het Tibetaans Dodenboek, die stenen draagt tegen deze en gene krachten en kwalen, wier laatste woorden zijn tegen van Dis dat Maxime Verhagen een onbenul is, die de ene keer in haar trainingsbroek en dan weer in een mantelpakje begraven wil worden. Die soms alle decorum verliest en dat ook nog weet te benoemen, die krijsend en tierend en dan weer vol Oosterse wijsheden zichzelf naar de dood begeleidt.
Negen dagen mag haar kamer na haar dood niet beroerd worden, want ze moet terug kunnen komen om afscheid te kunnen nemen van haar laatste aardse omgeving, alvorens naar een nieuw leven te kunnen over gaan.. En dan beschrijft Adriaan van Dis dat hij na haar dood aan tafel zit in zijn moeders kamer en dat ze daar ineens is, in de volle bloei van haar leven, met haar ronde knieën, in de kleren die ze droeg als ze bezig was in de moestuin, en ze knikt naar hem.
Einde van het relaas. Dat ze knikt, dat zijn de laatste woorden en die kwamen wel binnen bij me. Eerst dacht ik: ja, ze bevestigt hiermee ook het bestaan van haar zoon en keurt het goed; Adriaan, haar bastaardkind. En vervolgens dacht ik: Goh, ze knikt alleen maar! Zoals je kunt knikken naar een vage bekende aan de overkant van de straat. Maar ja, ook Jezus die na zijn dood verscheen aan Maria Magdelena in een tuin zei: Noli me tangere: raak me niet aan!
Precies in die laatste zin, zit de dubbelzinnigheid en de onmacht van hun hele relatie besloten: Moeder en zoon: nooit echt nabij aan elkaar, maar nauw verbonden, de ene komt voort uit de andere. Een totaal niet ideale moeder-kind-relatie, zoals er zoveel van zijn. Je kunt het alleen maar waarnemen, er is niks aan te doen.