Als ik, zogenaamd stiekem, in mijn eigen hart zou kijken, dan zou ik op dit moment wel een zwervend bestaan willen leiden. Zoals Franciscus van Assisi rondzwerven en met weinig toekomen. Het is echt zo: ik slaap op de harde grond het beste. Dat heb ik ondervonden toen ik kampeerde in Venetië. Ik had een heel dun isolatiematje mee en heb geslapen als een roos. Thuis schik ik me op het wel goede matras volgens mij, maar een beetje last in mijn onderrug, heb ik sindsdien.
Ik weet het, het is een soort romantisch gevoel, wellicht een vorm van escapisme. maar ik kan er zó van genieten om zomaar mensen te kijken in steeds wisselende omgevingen en ook in een telkens andersoortig decor : ik kan mezelf dan helemaal verliezen. Iets in mij is altijd gefocust op de eenheid en verbinding, dat alles uiteindelijk één is, maar wel in de verschijningsvormen ontelbaar, onnoembaar groot en veelvuldig.
Elke verschijningsvorm staat op zich, is een uiting van de creativiteit en de inventiviteit van datzelfde menselijke ras. Het is ongelofelijk wat we allemaal kunnen voortbrengen. Waarom dan steeds op dezelfde plek, steeds hetzelfde doen? Waarom niet die wereld verkennen en ontdekken? In mijn eigen redenering zit ook al de ene kant, waar het antwoord naar toe kan gaan: Omdat alle veelvuldigheid en meervormigheid toch naar hetzelfde punt verwijst, naar eenheid, kun je juist ook op één punt, in één vorm, op één plek blijven.
Dat ene punt, die ene vorm is het helderst waarneembaar en ervaarbaar in de stilte. Dus ga de stilte in, en ontdek daar alles. Dat doet men in een contemplatief klooster. Of ga de drukte in, vanuit de stilte...en dat is wat ik zo graag doe. Me mateloos blijven verwonderen over alles en niets, je op laten nemen in alle veelvormigheid , maar daarbinnen gedragen worden door de stilte.
Deze gedachten gingen gisteren weer zo door me heen, terwijl ik in Keulen flaneerde. De zoete geuren op de Weihnachtsmarkten, al die gekleurde slotjes die aan de brug gegrendeld waren, elk een teken van de liefde van minstens twee mensen voor elkaar. De kathedraal met die gotische bogen, reikend naar de hemel, de tentoonstelling van de Amerikaanse Joan Mitchell (1925-1992)in het Ludwig Museum. Zo zou ik ook willen kunnen schilderen. Hele grote doeken waar je met je armen alle kanten uitzwaaiend de verf laat komen, in vroeg werk als kalligrafische ritmische schriftuur en textuur, later met reminiscenties naar landschappen, natuur, bomen, gras, wind, zonnebloemen, de lucht.
Ze kan héél goed tekenen, zegt ze in een film, dus niet door gebrek zijn al haar doeken zoiets als abstracte vegen en streken. Ze kan zich door van alles laten inspireren. Muziek, een kruiswoordpuzzel, gedichten van Frank O'Hara een goede vriend, twee van haar zes honden die altijd bij haren waren op het atelier en met haar wilden spelen. Behalve als ze bezig was: dan bleven ze stil zitten kijken.
Een van haar laatste werken heet Merci. Vier grote donkerblauwige en oranje gestreepte 'vlekken', neigend naar elkaar. Waarvoor en tegennover wie ze dankbaar is, wordt niet gemeld.
I want to paint the feeling of a space zegt ze. Precies dat wil ik leven.