Gisteren kreeg ik dit gerechtje voorgeschoteld. Het zijn blaadjes witlof, gekarameliseerd met een vleugje sambal. Binnenin aan de linkerzijde donkerbruine gestoofde gans en aan de andere zijde opgeklopt lichtgeel eischuim. Het advies was, om het gewoon door elkaar heen te mengen en zo op te eten. Daartoe moet je dus dit zorgvuldig vlechtwerkje, die oogt als een exotische vrucht, kapot maken.
Ik ken er in de loop van mijn leven meerderen: Zij met een kwetsbare ziel, nog die van een kind, die zij zelf zorgvuldig beschermen en koesteren. Het ontroerde mij ook altijd, daar wilde ik rekening mee houden…Maar het betekent ook dat je er niet aan mag komen. Je mag en kan iets niet niet-leuk vinden van de ander en zoeken naar wat écht is. Dat vormt een onmiddellijke bedreiging en er daalt een donker monster van wantrouwen neer die in de aanval gaat. Beschuldigingen en aannames dalen over je heen… Wat moet je doen?…Nooit zul je meer met die andere gezellig aan tafel zitten. Tenzij je jezelf inslikt en dat kan een poosje, maar uiteindelijk verstik je jezelf, je maakt je kleiner, om het monster niet te voeden.
Het liefste zou je dit liedje naar die ander toe willen zingen. Maar dat kan niet meer. Je zit in het monsterlijk web dat die ander om jou heen heeft gesponnen. Je kunt alleen maar zeggen: wat jij zegt en denkt over mij, is niet waar, ik accepteer dat niet. De ander gaat niet op je in, maar zegt iets in de trant van: ’We hebben het er niet meer over, wees redelijk: jij hebt mij pijn gedaan, ik jou, we hebben ieder een eigen beleving, zand erover.’ Zo is het ook voor die ander. Het kwetsbare hart blijft zo beschermt, de ander hoeft niet meer over zichzelf na te denken. Dat kan dat hart van het kind ook niet. Dat hart is bang en weerloos, diep verborgen onder de verbale woordenstroom van het zelf gemaakte monster. De ander oogst, wat deze heeft gezaaid, door het eigen wantrouwen: zelf verkiezen om te verdwijnen, en dus isolement, en het likken van eigen gemaakte wonden. En jij bent plotsklaps in een werkelijkheid beland, die anderen ‘bizar’ noemen, ‘ondermaats en beneden alle peil’ of milder: ‘tragisch’… maar die ander zal dit nooit zo zien.
Ik genoot van de Indian Summer, in mijn stad aan de rivier. Zoals deze boom, nu in volle pracht, zometeen weer kaal is, zoals de rivier blijft stromen, zoals alles voortdurend aan verandering en beweging onderhevig is; zo is het leven. Het mooie gerechtje dient gesavoureerd te worden, om ervan te genieten en te verdwijnen in je maag: wég. Je wilt een kwetsbare ziel geen pijn doen, maar het gebeurt tot je spijt wél. Omdat je geen toeschouwer kunt blijven, dat leidt tot stilstand en bederf; je bent op zoek naar groei.