Het was de eerste warme zomerdag van het jaar, 29-30 graden en die beleefde ik in New York. De hele dag in Brooklyn doorgebracht en later op de middag op een bankje in de schaduw, op een klein ‘pleintje’ vlak langs de eerste drukke verkeerstraat, met voor het eerst toeterende auto’s, wist ik het al. Het vignet
‘I❤️NY’ dat op een bus voorbij kwam, kan ik nu al beamen.
Ik ben vooral overdonderd door de vele soorten van mensen die ik overal zie. En ook het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee ze allen bewegen en hun ding doen. Een moeder met grijze extended vlechten zit rustig op een bankje met muziek uit een speaker, kijkend naar haar spelende kinderen, een oudere zoon komt ook nog even langs en gaat weer: ‘My God, you look exhausted…when you’re looking for me, I sit right here, the whole evening.’ Het aantal witte mensen is veruit in de minderheid. Mensen in allerlei kleuren en maten, van lichtbruin tot pikzwart, van klein en gedrongen naar groot en imposant. Ik kan van niemand zeggen waar ze vandaan komen, zoveel gemixt ;The Melting Pot: Het zijn New Yorkers. En net als in Beijing val ik helemaal niet op.
Het uitzicht in het vliegtuig gaf voortdurend de afspiegeling van de zon op de vleugel: ik vloog de zon tegemoet zodat het maar twee uur later was bij aankomst. Na bijna drie uur schuifelend in slingers door de douane, een ingewikkelde metro-reis, slepend met mijn koffer trappen op en af door sjofele gangenstelsels, kwam ik alsnog ver na middernacht op mijn verblijfplaats aan. Helemaal goed, ik kan hier mijn concept van ‘lux kamperen, als vorm van wonen’ helemaal doorzetten. Ruime kamer, met een tafeltje en bureautje, koelkast, magnetron, waterkoker, ventilator, koffiezetapparaat met filters: ‘helemaal nieuw, speciaal voor jou gekocht’ zei Natalia, Russisch, van mijn leeftijd, haar dochter, contactpersoon van AirBnB en kleinzoon woont er ook. Ze is misschien wel Joods: Maybe… every one is jewish, Jezus was a jew’ antwoordde ze raadselachtig op mijn vraag. Van mij wist ze toen al dat ik Chinees en Indonesisch bloed had, nadat ze opmerkte dat ik zo’n bruine huid had.
Na goed geslapen te hebben, wandelde ik, via Klein Haïti, naar Prospect Park. Wat een rust en ruimte, het was er zelfs stil, geen autogeluiden. De eerste foto die ik bovengronds maakte was van een NewYorkse ijzeren brandtrap: Nu ben ik er écht, dacht ik.
Dus die komt twee keer voor in de fotocollage, zie ik nu. En toen kwam ik in zo’n straat waar in de film Sophie’s Choice, de man van Sophie, beide overlevers van de Holocaust, driftig met zijn stokje aan het dirigeren was, als een waanzinnige, voor de ramen van de bovenste verdieping. En ik meende dat ik de Brooklyn Bridge in de verte voor het eerst zag, maar het was de Manhattan Bridge, die ernaast ligt. Uiteindelijk zag ik die tóch, achter een standbeeld van Henri Ward Beecher, die de slavernij mede heeft afgeschaft. Zijn zus schreef ‘De negerhut van oom Tom’. Maar het begon te donderen en te bliksemen, dus ik dook de metro in. Hier weer aangekomen, kwam ook Natalia binnen, geheel verregend met een groepje jongeren, waar eentje een Indiase afkomst leek te hebben, een andere Oosterse trekken had. Ze kwamen van het strand en ze slapen hier ook ergens in dit huis. Vrienden van haar kleinzoon? Geen idee.
Ik maakte de fotocollage’s met muziek van een New York Playlist, waar ik thuis al aan begonnen was. Het eerste liedje is ook gecomponeerd door Paul Simon en ik kan het nu al beamen. Zó voelt het nu: New York is my Home, voor de maand Juni.