Dit jaar kreeg ik later in de lente nieuwe achterburen. Met haar drieën in één huisje, twee vrouwen en een man, geen idee hoe de onderlinge verhoudingen zijn, wel dat er een heterostel is, dat uit het westen komt en dan een andere vrouw uit Dieren. Ze namen een hele caravaan aan anderen mee; hun tuintje vulde zich met kobolds en kabouters, egels, konijntjes, vlinders, uilen, vogeltjes, eekhoorns, kikkers, een hertenkop aan de schuur, plastic gekleurde bloemen, enzovoort. Gezellig. Maar naarmate de herfst vorderde, werd het steeds leger en nu staan er slechts zes psychedelische paddestoelen en één flamingo. Iedereen is vertrokken, wellicht tot de lente?
Op de een of andere wijze zei mijn brein tegen me, dat er eigenlijk geen verschil is met de wijze waarop Maria vereerd wordt, over de hele wereld. Ze verschijnt in de natuur in een grot bij Lourdes, of bij zee, ze heeft een zwart voorkomen in Mexico, Giotto beeldt haar ‘heel gewoon’ uit, wanneer zij Elizabeth ontmoet, op iconen wordt ze van goud, vaak in innige omhelzing met het kindje Jezus. Thuis hadden we ‘een Indonesische Maria’, zoals moeder haar noemde, met sarong en kabaya, toen ik kind was deden we er een avondgebedje en ze staat nu op een boekenplank in mijn stadshuis.
Uuuh?…Wat is de overeenkomst dan met al dat leven bij mijn achterburen? Nou, precies dát: de mens of eerder: véél mensen hebben het verlangen om een wereld om zich heen te scheppen, die anders is, dan die van de konkrete, tastbare, zakelijkheid. Maria is dé figuur geworden waar zachtheid, zorgzaamheid, het helen van wonden en verdriet aan toegeschreven wordt, ze maakt de wereld dragelijk. Dat hele universum in het tuintje van de buren doet hetzelfde; fijn allerlei schepselen knus bij elkaar en toen het kouder werd en de winter kwam, ja, toen gingen ze naar binnen. Of ze in dozen zijn opgeborgen nu, zo’n beetje zoals nu de kerststal weer wordt uitgepakt, ik weet het niet.
De bekendste kersboom in New York is die op Rockefeller Plaza, met het gouden beeld van Prometheus en de ijsbaan eronder. De traditie is begonnen in 1931. Arbeiders die bouwden aan Rockefeller Center hebben spontaan geld bij elkaar gescharreld voor een boom en ze tuigden deze op met eigengemaakte versierselen, waaronder strengen met rode cranberry’s. Sindsdien is er dus elk jaar een boom, die nooit gekocht wordt, maar een geschenk is. Dit jaar van een familie wier moeder verpleegster was en in de COVID tijd is gestorven. De boom stond op hun familie-erf en zij hebben deze er meer dan 60 jaar geleden geplant, toen zij dus nog een jong stel waren. Er was geen mogelijkheid voor een mooie begrafenis en nu wil de familie haar eren.Hun moeders zorgzaamheid stond bekend in de omgeving en zij zou trots zijn geweest dat hun boom nu midden in New York staat en zoveel mensen ervan gaan genieten.
De foto van die arbeiders bij Rockefeller Center, die hoog in de lucht aan het pauzeren zijn, is iconisch geworden.
Het heeft allemaal een soort van knusheid, waarin ik geloof.