Het is van harte tegen mijn eigen vrije wil, dat ik nu dus drie dagen in mijn stadshuis ben. Ik kwam aan en dacht: wat doe ik hier?! O, ja, ik moet de indruk wekken dat ik hier woon. Maar zo voelt het niet. Ik woon in mijn boshuisje. Maar ja, ik woon er tegelijkertijd wél natuurlijk… ik ben alleen veel liever ergens anders. Het is toch raar dat ik niet de vrijheid heb om op een eigen wijze verantwoord om te gaan met de ruimtes waarin ik verblijf…
Dus ik schuifelde veel rondom het huis: aarde wegsteken aan de zijkant, flink aanstampen in de omheining. Ook dus, zodat buren mijn aanwezigheid kunnen zien. Want zij zijn de eventuele spionnen.
Dat moet ik maar elke dag doen, dat ik hier ben: iets in de tuin doen, rondscharrelen buiten, om gezien te worden.
En die bomen moeten dus weg: de berkenboom en de kastanjeboom, die met hun takkenstelsel mij hebben beschut en mij het gevoel gaven dat ik toch een beetje echte natuur om mij heen had. En tja, het blijft wel wat tegenstrijdig, denk ik nu: zou die nog veel grotere boom op de stoep dan géén overlast geven in het riool?
Ik doe het eigenlijk voor buurvrouw P. die na het overlijden van J. vooral panisch is voor elk blad dat in haar tuin komt, mijn ‘natuurtuin’ is één grote dreiging voor haar. In de lente zei ze snikkend dat ze voor het eerst onkruid had weggehaald en ze wist niet hoe een snoeischaartje te hanteren: ‘knip-knip-knip’: zo heb ik toen wat klimopblaadjes die door de schutting piepten, weggehaald. Elk blaadje minder gaf haar verlichting. Zij zal blij zijn, dat ook de klimop op mijn berging (vol vogelnestjes, insecten en bessen) helemaal verdwijnt. ‘De mens gaat bij mij voor de natuur’, zei ik tegen de mannen van de Woningbouwvereniging. Ik gun haar dat ze in haar huis tot rust kan komen en niet de bedreiging voelt van mijn tuin.
Voor het eerst na vier (!) jaar zat ik weer boven bij het tuimelraam, op een doordeweekse dag in de diepe herfst, december. In mijn boshuisje is het een dagelijks genoegen om het donker te zien worden. Langzaam verdwijnt al het licht en dan komt er een moment dat de contouren van de bomen verdwijnen in de inktzwarte nacht. Pas later komen er dan sterren en de maan.
Zo donker wordt het in de stad niet. Er blijft licht in de lucht. Straatlicht, fietsers, tuinlampen. Het voelde ook aan alsof ik even via een tijdsmachine terug was in mijn verleden. Raar: mijn huidige zelf, ziet mijn jongere zelf hier vertoeven en ik ben tegelijk niks veranderd. Want ook hier zat ik veel aan mijn bureau boven, en liet het donker worden. De dag die vertrekt, de avond die komt.