Vandaag ben ik in een tijdmachine geklommen en ben ik op bezoek gegaan bij Cassianus, een woestijnvader uit de vierde eeuw, een van de grondleggers van de kloosterlijke leefstijl. Ik wilde hem wat vragen. Hier volgt ons gesprekje.
Ik: 'Je zei tegen me iets over zoetheid, wat me bij is gebleven. Je zei: ... zo is iemand die het niet ervaren heeft, niet in staat haar onder woorden te brengen. Het is ermee als iemand die de zoetheid van honing aan een ander die nooit zoiets geproefd heeft, met woorden duidelijk te maken... Slechts door eigen kennis van de zoetheid wordt men gevangen en men kan het genot van de geproefde smaak enkel zwijgend bewonderen in zijn binnenste. (Coll. 12:13) Nou vraag ik me af hoe ik die zoetheid smaken kan.'
Cassianus: 'Ga geen onbuigzame houding tegen anderen aannemen, want je weet dat de menselijke kracht niets is, als de goddelijke kracht niet helpt.' (Coll. 12:15). 'En vergeet ook niet dat het verschil tussen de ene mens en de andere zo groot kan zijn als tussen hemel en hel, afhankelijk waar de geest op gericht is.' (Coll. 12:16,3)
Ik: 'Zeg je nou, dat ik als ik me op goddelijke kracht richt, het dan wel goed met me zal komen?'
C.: 'Wat is goed? Mijn ervaring leert me dat God vrijgevig is. Dat als je je open stelt, je de bescherming van God zult ervaren. Alle goede gedachten en werken vinden hun oorsprong in God.' (Coll. 13:3, 5)
Ik: 'Dus eigenlijk vraag je: Wíl je wel écht zoetheid proeven en smaken, of niet?'
C.: 'Ja. Wil je kennis van het goede genieten? Als dat zo is dan trekt de genade, de gratie je vanzelf naar die zoetheid. Want God roept, nodigt uit, wacht en geeft kracht. Die genade van God zit in jezelf, proef maar!' (Col. 13:12,11). 'Het schuilt in je binnenste.' (Coll. 143,2)
Ik: Maar hoe kom ik dan bij dat binnenste? Er zijn zoveel stemmen en gedachten in me...ook dat ben ik, al die drukte en dat gedoe.
C.: Ook als je voedsel echt wil proeven, dan kan dat toch niet als je blijft praten? Het voedsel in je mond doet je vanzelf zwijgen. Zo raad ik je aan om een oplettend hart te hebben en te zwijgen, alsof je stom bent. (Coll 14;4) . Proeven is net als luisteren. Beide veronderstellen dat je stil kunt zijn . (Coll. 14, 5+7)...dan ga je beschouwen met een zuivere blik in je hart (Coll 14;9). Dan smaak je het engelenbrood, een tijdloze en hemelse zoetheid.' (Coll. 14:10)
Ik: 'Weet je Cassianus, de mensen in mijn tijd hebben niet zoveel meer met God. Kunnen we God niet weglaten in dat hele verhaal over zoetheid?'
C.: 'Tja, dat kan. De vraag is dan: Waar komt die zoetheid vandaan? Je kunt God ook beschouwen als die kern in je hart, die zoet smaakt, als het je gelukt om niet af te dwalen met je gedachten omdat inhoudsloze gedachten je van die zoete smaak verwijderen.' (Coll. 14:11). 'Je kunt ook zeggen dat je in de stilte in het vat van je binnenste, in je eigen hart, je een geurige wijn ontdekt. Dat daar een nooit op drogende bron vloeit, waaruit je altijd kunt schenken. ( Coll. 14:5). Dan maak je dat hart, je ziel schoon want anders bederft het: Niemand doet toch in een pot die bedorven is en stinkt, een edele zalf of goede honing of een andere kostbare vloeistof?' (Coll. 14:2) Noem God dan maar de wijn die het hart van de mens verheugt. Dat heb ik niet eens van mezelf hoor, dat staat in Psalm 104!
Ik: 'Nou, dat zoeken we dan even op. Aha. Die Psalm gaat over de zichtbare wereld, die door God gewild is. Dan is al het spreken over God als poëtische taal, waarmee je uitdrukt dat je onderdeel bent van een wereld die niet mechanisch en materialistisch is, maar altijd groeiend en in beweging:
Bronnen wijs jij hun loop naar de beken:
tussen bergen door wandelt het water,
drenkt alle dieren van het veld,
de woudezels lessen hun dorst;
boven nestelen de vogelen van de hemel
doen zich horen van tussen de takken.
Zo'n vogel wil ik wel zijn... op zoek naar het zoete engelenbrood.
C.: 'Dan wil ik je ook nog zeggen dat je ook nog in plaats over God, over de liefde kunt praten, als de mensen in jouw tijd dat beter verstaan. Want de apostel Johannes zei het al: God is liefde, degene die in de liefde woont, woont in God en God in hem.' (Coll. 16:13). 'Geduld en mildheid kunnen je helpen om open te staan voor de liefde.' (Coll. 16:22). 'Dan kom je vanzelf bij die zoetheid. Als je eenmaal geproefd heb, is de herinnering eraan zo sterk dat die blijft, ook al is je heden bitter...' (Coll. 16:26)
Ik: 'Nou ik vind dat een heel bemoedigend perspectief. Ik proef al wat van het zoete... Mijn tijd is gekomen om te gaan... Dag!'
Ik: 'Je zei tegen me iets over zoetheid, wat me bij is gebleven. Je zei: ... zo is iemand die het niet ervaren heeft, niet in staat haar onder woorden te brengen. Het is ermee als iemand die de zoetheid van honing aan een ander die nooit zoiets geproefd heeft, met woorden duidelijk te maken... Slechts door eigen kennis van de zoetheid wordt men gevangen en men kan het genot van de geproefde smaak enkel zwijgend bewonderen in zijn binnenste. (Coll. 12:13) Nou vraag ik me af hoe ik die zoetheid smaken kan.'
Cassianus: 'Ga geen onbuigzame houding tegen anderen aannemen, want je weet dat de menselijke kracht niets is, als de goddelijke kracht niet helpt.' (Coll. 12:15). 'En vergeet ook niet dat het verschil tussen de ene mens en de andere zo groot kan zijn als tussen hemel en hel, afhankelijk waar de geest op gericht is.' (Coll. 12:16,3)
Ik: 'Zeg je nou, dat ik als ik me op goddelijke kracht richt, het dan wel goed met me zal komen?'
C.: 'Wat is goed? Mijn ervaring leert me dat God vrijgevig is. Dat als je je open stelt, je de bescherming van God zult ervaren. Alle goede gedachten en werken vinden hun oorsprong in God.' (Coll. 13:3, 5)
Ik: 'Dus eigenlijk vraag je: Wíl je wel écht zoetheid proeven en smaken, of niet?'
C.: 'Ja. Wil je kennis van het goede genieten? Als dat zo is dan trekt de genade, de gratie je vanzelf naar die zoetheid. Want God roept, nodigt uit, wacht en geeft kracht. Die genade van God zit in jezelf, proef maar!' (Col. 13:12,11). 'Het schuilt in je binnenste.' (Coll. 143,2)
Ik: Maar hoe kom ik dan bij dat binnenste? Er zijn zoveel stemmen en gedachten in me...ook dat ben ik, al die drukte en dat gedoe.
C.: Ook als je voedsel echt wil proeven, dan kan dat toch niet als je blijft praten? Het voedsel in je mond doet je vanzelf zwijgen. Zo raad ik je aan om een oplettend hart te hebben en te zwijgen, alsof je stom bent. (Coll 14;4) . Proeven is net als luisteren. Beide veronderstellen dat je stil kunt zijn . (Coll. 14, 5+7)...dan ga je beschouwen met een zuivere blik in je hart (Coll 14;9). Dan smaak je het engelenbrood, een tijdloze en hemelse zoetheid.' (Coll. 14:10)
Ik: 'Weet je Cassianus, de mensen in mijn tijd hebben niet zoveel meer met God. Kunnen we God niet weglaten in dat hele verhaal over zoetheid?'
C.: 'Tja, dat kan. De vraag is dan: Waar komt die zoetheid vandaan? Je kunt God ook beschouwen als die kern in je hart, die zoet smaakt, als het je gelukt om niet af te dwalen met je gedachten omdat inhoudsloze gedachten je van die zoete smaak verwijderen.' (Coll. 14:11). 'Je kunt ook zeggen dat je in de stilte in het vat van je binnenste, in je eigen hart, je een geurige wijn ontdekt. Dat daar een nooit op drogende bron vloeit, waaruit je altijd kunt schenken. ( Coll. 14:5). Dan maak je dat hart, je ziel schoon want anders bederft het: Niemand doet toch in een pot die bedorven is en stinkt, een edele zalf of goede honing of een andere kostbare vloeistof?' (Coll. 14:2) Noem God dan maar de wijn die het hart van de mens verheugt. Dat heb ik niet eens van mezelf hoor, dat staat in Psalm 104!
Ik: 'Nou, dat zoeken we dan even op. Aha. Die Psalm gaat over de zichtbare wereld, die door God gewild is. Dan is al het spreken over God als poëtische taal, waarmee je uitdrukt dat je onderdeel bent van een wereld die niet mechanisch en materialistisch is, maar altijd groeiend en in beweging:
Bronnen wijs jij hun loop naar de beken:
tussen bergen door wandelt het water,
drenkt alle dieren van het veld,
de woudezels lessen hun dorst;
boven nestelen de vogelen van de hemel
doen zich horen van tussen de takken.
Zo'n vogel wil ik wel zijn... op zoek naar het zoete engelenbrood.
C.: 'Dan wil ik je ook nog zeggen dat je ook nog in plaats over God, over de liefde kunt praten, als de mensen in jouw tijd dat beter verstaan. Want de apostel Johannes zei het al: God is liefde, degene die in de liefde woont, woont in God en God in hem.' (Coll. 16:13). 'Geduld en mildheid kunnen je helpen om open te staan voor de liefde.' (Coll. 16:22). 'Dan kom je vanzelf bij die zoetheid. Als je eenmaal geproefd heb, is de herinnering eraan zo sterk dat die blijft, ook al is je heden bitter...' (Coll. 16:26)
Ik: 'Nou ik vind dat een heel bemoedigend perspectief. Ik proef al wat van het zoete... Mijn tijd is gekomen om te gaan... Dag!'