donderdag 26 februari 2009

The Sandpiper

Gisteren liep ik onverwachts op het strand van Katwijk aan Zee. Mistig en grijs weer, maar de schuimkoppen van de golven, het onafgebroken ruizen van de branding, zo weinig zicht hebben dat de flatgebouwen aan de duinranden ook niet te zien zijn, het had wel wat. Alsof je dwaalt in een soort twilightzone, alles is echt en net echt tegelijk.

Ik volgde een loopvogeltje, sandpiper heet die op zijn Engels. De gelijknamige film uit 1965, zo blijkt al googelend, heeft vroeger een gigantische impact op me gehad. Het ging over een driehoeksverhouding en dat iedereen zich daar vrij en gelukkig in voelde, zo was mijn herinnering. Iedereen elkaar liefhebbend in de zon op de veranda van een houten huis aan zee.

Door Google val ik nu van mijn stoel van verbazing. De hoofdrolspelers zijn Elizaberth Taylor en Richard Burton, die elkaar het leven onmogelijk maken in Who is afraid of Virginia Woolf en in het echte leven ook overigens. Totaal niet opgenomen in mijn herrinnering. Vervolgens blijkt de film te gaan over de liefde tussen een vrijgevochten kunstenares en een getrouwde dominee, die beladen wordt met een schuldcomplex, vastgebakken in zijn oude christelijke waarden en normen.

Hoe kan het, dat ik ook dat vergeten ben en alleen maar het Vrijheidsgevoel me bij is gebleven? En dat de hoofdrolspelers, kunstenares en dominee, de opponenten en minnaars tegelijkertijd vertegenwoordigen van mijn eigen interessevelden van nu?

Terug van het strand bleek dat gedurende het volgen van het strandlopertje er een Turks vliegtuig bij Schiphol is neergestort. Het lijkt wel alsof de herinnering aan het levendige parmantige vogeltje dat speels langs de schuimslierten loopt op het strand met dunne poten in The Sandpiper, zich binnenstebuiten heeft gekeerd, van metaal is geworden en neergestort is in the twilightzone van mijn geest.

Hemelse vis

Ik heb een poosje geleden wel een leuk fotoboek gekocht. Het heet: INFERNO and PARADISO. In feite zijn het twee zwarte dunne boekjes, iets kleiner dan een A4 formaat en elk bevat 18 foto's van even zovele bekende fotojournalisten. Aan hen is door Alfredo Jaar, curator van de tentoonstelling en zelf kunstenaar, gevraagd om de mooiste,blijste én de meest vreselijkste foto uit hun hele oeuvre te kiezen. De Hemel dus en de Hel, zoals dat in Dante's La Divinia Comedia gestalte heeft gekregen.

De boekjes nodigen uit om met heel grote aandacht te kijken. Het gaat immers over fotografen die hun hele werk doorgestruind hebben, op zoek naar de ultieme foto's. Dat is ook het doel van Alfredo Jaar: INFERNO and PARADISO is my own desperate expression of faith in these images, a solemn belief in their ability to still touch us and to resist a media landscape saturated with images that demand that we consume, consume, consume, zo schrijft hij in het voorwoord.

Wat mij opvalt is dat bijna alle fotografen gekozen hebben voor foto's waar maar enkele mensen, gezichten, lichamen, close up op staan. Geen massascènes, geen milieurampen, gecrashte vliegtuigen en dergelijke. Maar mensen die intens rouwen en wanhopig zijn of het juist geweldig naar de zin hebben. De foto's komen van allerlei plekken op de wereld en dat geeft het besef: JA, de hemel en de hel; ze zijn voor alle mensen gelijk en aanwezig in het bewustzijn.

De foto die al weken af en toe op mijn geestelijk netvlies verschijnt is de paradijselijke foto van Wendy Sue Lamm, genomen in notabene, de Gazastrook bij een vluchtelingenkamp. Jongetjes die zwemmen en op de voorgrond een jongetje dat een vis heeft gevangen in een fles en die fles omgekeerd in zijn mond houdt.

Een wonderlijk plaatje. Dat zo'n jongetje daarop komt, om van een oude fles met water een speeltje te maken! Hoe vreemd en van een andere orde dat nu overkomt: zo'n vis die nu in de lucht zwemt. Misschien, bedenk ik nu, raakt het plaatje me extra omdat Vader vissen spaarde. Alsof die hemelse vis mij iets zegt over het element waarin hij nu is. Weggenomen uit de grote oceaan van het leven, maar toch nog ergens aanwezig.

Twee roosjes

Op de mesthoop in het bosje van het klooster zag ik Kleur. Felpaars en roze en dat bleken afgeschreven rode kolen te zijn. Door een chemische proces was de mesthoop van dichtbij bekeken, als een confettihoop na een carnavalsoptocht. Oranje gele slierten van appels en sinasappels, een afgedankte bos bloemen wit, blauwig en donkerrood. Ik vind er twee rozen op een korte steel en kan het niet nalaten ze mee te nemen.

'Hè, wat heb jij nou?' vraagt broeder J. grinnekend. Ik laat de twee roosjes zien. 'Jij vindt dat mooi, anderen vinden er niets aan, zoveel verschillen de mensen .' Hij weet al dat ik in de zomer het niet over mijn hart kan verkrijgen om oude dahlia's weg te smijten. Ik zet ze in een emmer zodat ik er boven, vanaf mijn kloosterraam nog van genieten kan.

Nu neem ik de twee roosjes mee naar huis. De bus in, over straat. Wat een heroïsche actie: het redden van twee rozen uit de schamele resten afval. Ik strijk met mijn vingers over de stelen. Geen doornen. Ze prikken niet. Was dat maar altijd zo met de liefde... Maar liefhebben en leven is een risky business. Het is nooit altijd goed of helemaal verkeerd.

De vastentijd is in christelijke kring begonnen en vrijdag open ik de meditatievieringen die er elke week tot Pasen in het klooster plaatsvinden. We zoeken naar houdingen waar 'God' of noem het 'de liefde' of 'écht aandachtig leven' of 'intensiteit van voelen en denken' of 'mededogen', whatever... waar dát dus aan het licht kan komen, kan gebeuren. Als eerste houding passeert waakzaamheid, zoals daarover gesproken wordt in Mattheus 25, 1-11: het verhaal van de tien meisjes en de lampenolie die wachten op de bruidegom.

Vijf hebben lampenolie bij zich, de andere vijf hebben wel een lamp bij zich, maar zijn de olie vergeten... Tja. Het koninkrijk van de hemel is er, als je én de lamp én de olie bij je hebt, zo gaat de vergelijking uit de mond van Jezus. Als je op zoek gaat naar een koopman voor de olie, precies dan trekt de bruidegom aan je voorbij en is de deur naar het feestmaal gesloten.

Het sterkst aan het verhaal is dat je een feest beloofd wordt als je bij de les blijft die je te leren hebt, de taak die je te doen hebt, de opdracht die bij je hoort. Zoals roosjes redden uit de afval. Het feest is vlakbij, de bruidegom komt, als je er maar op let en er open voor staat: liefde is overal en nergens, zichtbaar en onzichtbaar, in de paleizen, de pretparken en de afvalhopen van ons bestaan.

maandag 23 februari 2009

Narcissen in de nacht

Ze stapt de bus in. M. die pas haar zuster met wie ze woonde, heeft verloren. Die was aan het dementeren. 'Maar nu is het zo definitief', zei ze toen ik een week na de crematie vroeg hoe het met haar ging. Ik zie haar verdriet als een waas om haar heen hangen, nu ze enkele plaatsen voor me gaat zitten. De volgende halte moet ik er zelf uit. Ik tik buiten tegen de ramen om haar te groeten. Ze kijkt op en even straalt ze en tinkelen haar ogen. We kijken elkaar door het glas van dichtbij aan.

Vreemd, ik loop verder en plotsklaps word ik zelf even overweldigd door verdriet. Zij en ik zijn natuurlijk een beetje lotgenoten nu. Haar zus is vertrokken en bij mij is het Vader. In de bus zei ik nog tegen L., haar zus en Vader tegelijk: zien jullie ons nu hier zo zitten in deze bus? Wij de Na-Bestaanden. Vreemd woord: Nabestaande: jij bestaat nog erNa, na het leven van die andere dat voltooid is. In zekere zin zijn alle mensen dus Nabestaanden.

Op de vlooienmarkt te Utrecht kocht ik ook een kussensloop van Plint, à 1 euro. Er staat een gedicht van Jan Hanlo op:

ik noem je: bloemen
ik noem je merel in de vroegte
ik noem je mooi

ik noem je: narcissen in de nacht
waaroverheen de wind strijkt
naar mij toe

ik noem je bloemen in de nacht

Al die bloemen die op kerkhoven in het donker staan te waaien. Het is bijna narcissentijd: veel gele, lichtgele, bijna witte narcissen zullen weer overal waaien in de nacht. Half verborgen in het bosje van het klooster. Overdadig en veel in stadsplantsoenen. In mijn achtertuintje tussen het verwaarloosde grasgazonnetje bij de graspollen.

Narcissen in de nacht... Ze geven een soort indirect licht. Ze staan daar maar, heel anders dan als iedereen ze ziet in een overdaad van lentegeluiden en lentezon. Ze zijn mooi. Stiller en intiemer aanwezig dan overdag. Ze zijn als de doden. Ze zijn als iedereen en alles wat tegelijkertijd aanwezig en afwezig is.

zaterdag 21 februari 2009

Veel van niks

Vandaag heb ik weer heerlijk rondgestruind op een grootse rommelmarkt in de Veemarkten van Utrecht met mijn vrienden T. en P. Wat je daar doet is eigenlijk rondlopen in je eigen verleden, zei T. en daar ben ik het mee eens. Dus waar ga je dan mee naar huis? Bijvoorbeeld: met speldjes, zoals ik die vroeger spaarde op een stuk schuimrubber. Flipje, het jongetje dat in de chocoladehagelregen staat van Venz, het Tarvo-mannetje, een jongetje van Blue Band met een vliegertje. Al typend roept dat al hele associatievelden op. Allemaal rondom brood, zie ik nu. De bakker die met een soort karretje aan huis kwam van de Tarvo. Jam van Flipje die me doet denken aan een anecdote van iemand uit de oorlog.

Hij was te werk gesteld gesteld als jongen richting Duitsland en midden in de hongerwinter kwam zijn legereenheid langs de fabriekshallen van Flipje in de Betuwe. Al die kleuren van fruit in die grauwheid, voor het eerst sinds lang weer ZOET smaken... Hoe hij tussen bergen fruit zomaar een pot jam leeglepelde. En dít roept weer een associaties op met de film Soylent Green. Er is nauwelijks meer echt eten en iemand lepelt een hapje jam naar binnen, een ongekende luxe.

En ik kocht er een glazen beeld van Franciscus, een bijna transparante man als het licht erdoor heen schijnt... En een transparante man doet me aan Vader denken. Zijn aanwezigheid die er is en niet... Ik kocht er een cd van Porgy & Bess, de orginele filmversie, eigenlijk al die nummers die ik wel ken, maar nooit tegelijk bij elkaar gehoord heb. Summertime... I got plenty of nothing...

Veel hebben van niks, dat is wat ik het liefste wil, waarnaar ik verlang. Zomaar, alleen maar de wind, de leegte. Liefde die niet zoekt, maar zich vinden laat en die je niet kunt maken of controleren. Een wereld waar herinneringen, ervaring, verlangen, soms zijn gestold in voorwerpen en soms alleen maar mee genomen worden in je hart.

Dat doet zo'n dag struinen bij me. Al die spullen die ooit waren van mensen. Al die mensen die vooral ook alweer dood en verdwenen zijn. Dat andere mensen daar nu naar kijken, het vastpakken en een plaats in hun leven geven. Een voordurende omloop van spullen, mensen, belevingen. Eigenlijk loop je op zo'n markt in de hersenpannen van velen. En iedereen heeft altijd veel van niks: stof ben je en tot stof keer je weder.

donderdag 19 februari 2009

Het dorstige bloemke

Wie is jouw favoriet in de Muppetshow? Of aan wie heb je een hekel? Beide zeggen natuurlijk iets over je eigen sprankelende persoonlijkheid. Ik vind Miss Piggy wel leuk. Omdat ze zich zo druk maakt met een iets te groot ego en een klein snel gekwetst hart. Volgens mij ben ik zelf niet zo, maar ja, het verraderlijke onder bewuste zal vast wel diep in me aan het sleutelen zijn.

Ik moet altijd wel wat lachen om Miss-Piggy-typen. Om het mollige en theatrale wat ze tentoon kunnen spreiden. Volgens mij is Miss Piggy in het enneagram een vier: De Romanticus. Leven in extremen en het leuk vinden om apart te zijn. Ze schijnt overigens een face-lift en botoxverjongingskuur ondergaan te hebben, wat in Amerika tot discussies leidt of ze nu afgeslankt is en of dat werkelijk een vooruitgang is.

Dik zijn is niet in, maar Miss Piggy laat zien dat dik-zijn eigenlijk door velen toch wel aantrekkelijk wordt bevonden. "Moi, mollig, mooi, de moeite waard ! , dat is zo ongeveer haar credo, om mij kun je niet heen! En geef nou eens toe: wat heb je liever onder je handen, wat veel en wulps vlees of een graterig bonenstelsel?

Dit brengt mij tot mijn echte favoriete Muppet: The Great GONZO. Die kan zo hartverscheurend kijken, met zijn bolle ogen en zijn haakneus. Aaaaah! Ik doe zzo mijn best, ZZIE mij! Zzie mijn ster rijzen en weer heel hard vallen. Een andere leukerd blijft de Zweedse kok die örrebörre-knäckerbröt, al neuriënd in tevreden de meest waanzinnige zooi maakt in de keuken.

Dit weekend breekt het Carnaval onder de grote rivieren weer aan. Bijna het voltallige personeel in het klooster heeft vrijgenomen. Ik zou me er ook wel weer eens in willen storten. Dan ga ik de ene dag als Miss Piggy en de andere dag als GONZO, met de handen van de Zweedse kok, dat wel. In Lent heet de carnavalvereniging 'Het Dorstige Bloemke'.

Vroeger naaide Moeders zelf carnavalspakjes. Ik was ooit een Bijtje en een ander jaar een Duiveltje. Nou weet ik wel hoe ik zou willen gaan; een nieuwe Muppet wordt bij deze geboren: Dansmarieke met witte sokjes en een rood kort rokje, het hoofd van Piggy aan de voorkant en Gonzo aan de achterzijde. Zie je het voor je: 'Het dorstige bloemke, dat viert Carnaval!', zingend en lallend door de straten.

Buiten de tijd

Als je in het klooster bent, dan verdwijn je als het ware even uit de tijd. Je voegt je in een dagorde waar koorgebed, eten, arbeid, studie, ontspanning zich in voorspelbare porties afwisselen. Dat schept vrijheid. Je hoeft niet na te denken en te onderhandelen over hoe, wanneer, waar. Je doet het in de wetenschap dat alle anderen zich ook in alle vrijheid onderwerpen aan dit ritme. Dat schept verbondenheid.

Ach... hoe ingewikkeld en energieslorpend is dat vaak in het gewone, dagelijkse leven! Je hebt allemaal je eigen leven en in die agenda horen ook weer al die andere mensen met hun eigen agenda's. Hoe onrustmakend ook en verwarrend soms ook om van de ene wereld weer in een andere te stappen.

Zoëven maakte ik een kerkdienst mee met een intentie voor Vader, in dezelfde kerk en met dezelfde voorganger als bij de begrafenis. Midden in het hartje van de stad. Dan voel je extra, dat je je eigenlijk even buiten de tijd en loop van alledag begeeft. Wie 'God' zegt, zegt en doet vreemde dingen: elkaar de vrede wensen, bidden voor de wereld, geloven in een God, die liefde is.

Gisteren voelde ik me ook even buiten de tijd gelicht, toen ik in een heerlijk winterzonnetje in een blauwe hemel over de dijk liep van Gendt naar Nijmegen. Goudgele Waalstrandjes aan ruime oevers vol ganzen, de Waal breed en ruim uitgespreid, een boot met vier zandbergjes die laag in het water voorbij tufte. Bijna geen auto's. Aangekomen in het klooster van de Clarissen lazen we daar weer over Gods inwoning in de mensen, dat dit vreugde geeft en een ervaring van eindeloze en eeuwige liefde.

Sinds het heengaan van Vader ben ik gevoeliger geworden voor dat gevoel: 'buiten de tijd zijn'. Over welke tijd hebben we het dan? ... De tijd van de druk en de drukte, van het moeten, van voorspelbare taken die we haast mechanisch aan het volbrengen zijn soms, ook al werk je niet achter een lopende band.

De macht van de gewoonte, de sleur: voordat je het weet sluipt het je leven binnen en doet als een kwaadaardig gezwel zijn vernietigende werk. Wat vernietigt het dan? ... Onbevangenheid en zorgeloosheid, maar ook een besef dat het leven twee kanten heeft. Die van een soort tijdloosheid, oneindigheid, onsterfelijkheid waar plaats is voor plezier en spel. En die andere kant die zo bekend is en tegelijk het liefst vergeten wordt: die van jouw eigen sterfelijkheid. Het houdt eens op. Wanneer ? Je weet het maar nooit.

woensdag 18 februari 2009

Mensje van Folon

Vanavond had ik het liefst een bus later genomen: de lucht was zo prachtige roze, lichtblauwe gekleurd, dat ik het liefst was blijven kijken. Het is zo'n lucht als van Folon, dacht ik. Lang geleden dat ik aan hem gedacht heb. Een man roeit in een bootje in een blauwe zee op een rode lip. Een man loopt met een koffertje langs de horizon, die dun gestreept gelig en paarsig gelaagd is. Een doorzichtige, bijna transparante man.

Ik moet aan Vader denken. Waar zou hij zijn? Als een man van Folon in landschappen die niet bestaan, in kleuren die de échte wereld maar zelden ziet? Op reis? Aangekomen? Ach, het zijn maar woorden en de afbeeldingen van Folon passen op de een of andere wijze bij een sfeer in mijn hoofd die tussen werkelijk en onwerkelijk is, tussen droom en daad...

Wat is werkelijk en wat onwerkelijk? Je zou soms de tijd willen kunnen stilzetten of terugdraaien. Nog een keer hetzelfde als vroeger meemaken met de ogen van nu. Maar of dat nou gelukkig maakt? Het toneelstuk Our Town van Thornton Wilder gaat daarover. Ik speelde ooit, op de middelbare school, een moeder van het gezin, waar het meisje, al in het dodenrijk, nog één keer een gewone alledaagse dag meemaakt, onzichtbaar voor iedereen.

leven, dat elke dag de laatste zou kunnen zijn. Een mooie opdracht maar ook on verdragelijk om dat elke dag te doen. Je moet met de tijd kunnen morsen, je kunt niet alles uitkristalliseren en op het scherpst van de snede leven... De sfeer van Folon is ook die van de droom, van het sprookje, van dingen die net niet kunnen, maar in de verbeelding allemaal mogelijk zijn ...

Leven: het is toch maar een rare zaak. Je leeft met de concrete mensen en dingen om je heen, maar evenzeer met van alles en iedereen die er helemaal niet zijn in het hier-en-nu. Omdat ze ver weg zijn. Omdat ze dood zijn. Omdat je ze nog nooit ontmoet hebt. Omdat je ze kent van boeken, filmen, verhalen, foto's.

Misschien leef je, als je het allemaal optelt en aftrekt, wel altijd méér met wat onzichtbaar en niet aanwezig is, dan met wat er wel is. Zoals het mensje van Folon: je trekt bijna transparant een streep door lagen kleur en tijd, dwars door concreetheid en materialiteit heen: tijdloos, in de hoofden van anderen aanwezig en afwezig, tegelijkertijd.

Some other spring

Vanochtend werd ik wakker met het liedje Some other Spring, gezongen dooor Billie Holiday. Een liedje waar heimwee en verlangen zo mooi samensmelten.
Some other spring
I'll try to love
now I still cling
to faded blossems ...
Iets is bijna voorbij en toch wordt er al gezongen over een andere lente, een andere tijd.

Some other spring
when twilight falls
will the night bring
another to me?
Het lied gaat de schemer en de nacht in. Niet de dag wordt gevraagd naar het nieuwe, maar de nacht, de tijd van verstilling, donkerte, waar alles verborgen is.

Love, once you've found me
but can that story unfold twice ?
Mooi, deze regel: het is de liefde die jou vindt, jij bent het niet die de liefde vinden kan... En dan de vraag: kan het verhaal van de liefde zich twee keer ontvouwen? Ja, weten velen uit ervaring, en Ja, zegt het liedje: Some other spring...

Je kunt ook lezen: kan het verhaal van de liefde twee keer ontvouwd worden, tegelijkertijd? Mijn antwoord daarop is ook: Ja. Je kunt wel honderden verhalen van de liefde tegelijkertijd ontvouwen. Met elk mens met wie je in betrekking staat ontvouwt zich een eigen verhaal van de liefde. Liefde is er in vele vormen en gedaanten. Het ontvouwt zich over de levenden en de doden. Het trekt zich niets aan van de beperkingen van tijd en ruimte. Het waaiert uit over verleden, heden en toekomst.

Stel je dat eens voor, als waaiers die zich ontvouwen, met allemaal eigen kleuren en patronen. We waaien zwoele, ziltige, zoete briesjes naar elkaar... Volgens mij is dat Gods adem.

dinsdag 17 februari 2009

Het Parfum

Pas geleden zag ik op dvd de film Het Parfum, naar een boek van Patrick Suskind. Het boek was jaren geleden een hype en iedereen in mijn omgeving vond dat ik het moest lezen, maar de paar keer dat ik erin begon, was ik na een aantal pagina's toch te weinig geboeid om door te lezen.

Misschien komt dat doordat je het verhaal al mondeling gehoord hebt en je zo niet meer verrast kunt worden door het originele van het gegeven: een man wiens hele leven draait om geuren. Echt contact en ontmoeting vermijdt hij, of beter gezegd: speelt geen enkele rol: het echte leven, de ziel van een ander, zit in de geur.

De film zoog mij wel meteen in de wereld van de geuren. Via korte shots van van alles wat geurt, rook ik als het ware mee. Vreemd overigens: de herinnering van geuren: je ruikt iets en toch niet. Voor het eerst roken, geurden filmbeelden. Langzaamaan kruip je daarmee ook in de belevingswereld van de hoofdpersoon. Mensen zijn voor hem objecten, ze zijn de dragers van een geur, hun geur is hun ziel en die wil hij vangen.

Dus gaat de hoofdpersoon moorden: de geuren van twaalf vrouwen heeft hij nodig om het ultieme parfum te maken. Hij smeert de vrouwen vol met een soort dierlijk vet, schraapt het dan zorgvuldig af en via een ingewikkeld distillatieproces met vuur, flessen en door slangetjes, druppelt de essentie van die ander, haar geur in een piepklein flesje.

Het proces doet denken aan de middeleeuwse allchemie, waar men hoopte om van ijzer, goud te kunnen maken. Of een drankje dat je onstervelijk zou maken. Ook in deze film openbaart de diepste drijfveer van de hoofdpersoon zich in de ontdekking dat hij zelf niet ruikt. Hij, die de beste en gevoeligste neus heeft van de wereld, kan zichzelf niet ruiken.

Daarmee is hij dus eigenlijk voor hemzelf onzichtbaar. Hij leeft daarmee een on-bestaan, er zijn geen echte consequenties aan zijn daden verbonden. Hij moordt niet: integendeel, hij maakt iemand onstervelijk door de geur van haar te vangen, zodat die voor altijd bewaard kan worden.

De film vertelt over het alchemistisch proces dat zich in het hoofd van de geurenvanger afspeelt. Het lukt hem om het ultieme parfum te maken en hij weet dat deze geur hem onoverwinnelijk maakt. Dat hij daarmee alle ellende, onvolmaaktheid, wreedheid, boosaardigheid van de wereld in een keer kan doen laten verdampen, omdat hij de geur van de schoonheid en het paradijs gevangen heeft.

Op het moment dat hij als moordenaar gepakt wordt en voor de woeste meute gekruisigd zal worden en de zwart gemaskerde beul eén voor eén al zijn ledematen zal breken, laat hij het parfum waaien. Al het kwade van de wereld smelt als sneeuw voor de zon weg en iedereen begint naakt met elkaar te vrijen: er onstaat een orgastisch verrukking.

Hij ontsnapt en kiest daarna zijn eigen dood. Hij gooit midden op een marktplaats het hele flesje parfum over hem heen. Hij die zelf geen geur heeft, ruikt nu naar alle schoonheid van de wereld. Het verhaal gaat, dat iedereen zich op hem stortte en hem met huid en haar opat en er geen restje van hem overbleef.

'Ik kan je wel opeten', zeg je soms in verrukking. Babietjes hebben dat, je zou ze met huid en haar wel kunnen dood knuffelen. Soms wil je dat zelf wel: oplossen in een ander en samensmelten. Je wilt zelf bestaan en gezien worden en tegelijk ook opgaan in een ander. Alsof je daarmee nog veel intenser leeft, dichterbij het eigenlijke kloppende hart van het leven. Loutering en Metamorfose: het speelt zich af in een alchemistisch proces van er-zijn en er-niet-zijn tegelijkertijd: Het Parfum is daar een mooie metafoor van.

zondag 15 februari 2009

Transparantie

Ik dwaalde met mijn ogen langs mijn boekenkast en zag het dunne boekje VASTEN, van Anselm Grün. Nog niet gelezen. Heel geschikt om dat nu te doen, ter voorbereiding van de 40 dagen Vastentijd die over twee weken in de christelijke jaar kalender aanbreekt.

Ik sloeg het open en realiseerde me, dat ik dit boekje van Vader hebt gekregen. Zijn laatste boekengeschenk, de vastentijd van vorig jaar gegeven. In zijn toch altijd al moeilijk leesbare handschrift, maar toen nog extra erger door beven en een slecht coördinatievermogen, staat er met blauwe ballpoint geschreven: Mirjam, In dank. R.M (?... stáát dat er?... Wat betekent het? ReMembering, wellicht?) mijn vasten 2008. Je vader Frans.

Een brok schiet in mijn keel en verdriet neemt het even over. Ik herinner me dat ik het kreeg vorig jaar en dat hij nauwelijks verstaanbaar iets zei van: 'Je weet niet waarom en je begrijpt het misschien niet, maar ik heb van jou iets geleerd over vasten... ik kan nu niet meer vasten met eten (Hij had slikproblemen en at uit zichzelf al weinig), maar ik heb er toch iets aan gedaan, dankzij jou.'

Ik was inderdaad verbaasd. Ik wist niet wat ik gedaan of gezegd had. Nu heb ik het boekje gelezen en ben ik aan het gissen. Zou hij doelen op de volgende passage: 'Het lichaamlijk vasten moet samengaan met het geestelijke vasten, dat wil zeggen dat men zich verre houdt van slechte gedachten. Maar gedachten kan men niet zo makkelijk weren als eten en drinken. Ze zullen steeds weer de kop opsteken. De monniken verstaan onder het geestelijke vasten een strijd tegen slechte gedachten. In deze strijd maakt de monnik gebruik van de beproefde middelen van zijn ascese: zwijgen, arbeid met de handen, gebed en meditatie.'

Vader was er, geloof ik, wel trots op dat ik een kamer in het klooster heb. Zonder daar zelf iets aan te doen, staat een klooster nou eenmaal voor bepaalde waarden, voor een bepaalde gerichtheid... Kloosterlingen 'verlaten de wereld', zo heet dat...Ik kan hem niet meer vragen waar ik dit boekje en zijn dank aan te danken heb. Ik kijk naar de kaft en zie daar een kom op een juten kleedje liggen. De kom lijkt leeg, maar is gevuld, bij nader inzien, met doorzichtig water.

Als Vader nog geleefd had, dan had hij wellicht geen eenduidig antwoord gehad op mijn vraag: Waarom? Misschien had hij zich niet eens meer goed herinnert dát hij me dit boekje een jaar geleden had gegeven... Ik denk maar aan de transparantie van dat water. Zonder materie wordt alles transparant: onzichtbaar en toch aanwezig. In die transparantie kan ik wel een beetje voelen dat Vader mij het beste gunde van de wereld. Dat hij wist dat dat Beste, ofwel dat Goede niet helemaal van deze wereld was. Dat je er de wereld ook een beetje voor moest verlaten. Zoals hij nou ook niet meer van de wereld is. Niet ván de wereld, wel ín de wereld... Dat wil nu zeggen: in mijn hart en in mijn geest.

vrijdag 13 februari 2009

Laat maar

In het klooster is een broeder die droomt dat hij door verlaten gangen loopt, in een groot leeg klooster. De anderen die er lopen kent hij vaag, ze hebben iets van schimmen. Vervolgens droomt hij regelmatig dat hij door een ruïnegebied dwaalt en tot slot dat hij onthoofd wordt. Het enige wat hij daar dan bij denkt is: 'Laat het snel gebeuren, zodat ik er weinig van zal merken.'

Bij bewustzijn denkt hij dit soort dingen nooit en is hij welgemoed, maar toch, hij erkent dat deze dromen uit zijn onderbewuste, toch wel wat te maken kunnen hebben met de toestand in het klooster. Hij vind het héél erg als men zegt dat hij tot de laatsten der Kapucijnen behoort...

Aangrijpend, vind ik het. Zulke dromen van een bijna 89-jarige... Het pessimisme, de onrust van kloosterlingen, het is een reëel deel van hun leven en tegelijkertijd wordt er in alle rust en met intensiteit het koorbed gebeden, een activiteit waar ik vaak gedurende de meeste tijd dat ik niet in het klooster ben, verlangend aan denk. Het zit zo mooi vervat in het volgende gedicht van Stefaan van den Bremt:

ZING EEN ODE
Zing een ode aan een wijdser uitzicht
Nee, geen ode. Kom tot nader inzicht
in de abdij, bijna onzichtbaar in het
dal van Ter Kameren. Vraag in dit dal
om inzage in het kamermuziekje van je
ziel, terwijl het verkeer om je heen
voortraast van nu naar nooit. En heb
geen haast, maar gun je dit kort
durende oponthoud en één maat rust.
Schraap een stem bij elkaar en zing
in deze toonzetting, zing de getijden
van licht en donker op de middellijn
van aarde en hemel; voor ze scheiden
breken we brood en schenken we wijn.

De getijden van licht en donker ... daar gaat het om in het leven. Beide zijn altijd aanwezig, we kunnen niet leven in een wereld waar alles perfect en welgeordend is. De kunstenares Katharina Fritsch in 1956 geboren in Essen en levend en werkend in Düsseldorf, heeft er haar thema van gemaakt. Ze zegt: 'Irritatie ontstaat in de eerste plaats bij formele helderheid en exacte verhoudingen. Ik zou dat bijna wetenschappelijk kunnen aantonen.'

Ze maakt dus vreemde installaties. Zestien bijna dezelfde mannen aan tafel aan een rood blokt tafelkleed.(Tafelgezelschap 1998). Een kring zeer grote zwarte ratten die dreigend in een zaal tot het plafond reiken( Rattenkoning 1993) . Een plat Hart met geld van 4 bij 4 meter, van aluminium en verf. Het zijn een soort zogenaamde perfecte oervormen of prototypen en ze hoopt dat mensen schrikken van de mechanische, door computers berekende, dwingende verhoudingen. Er rust geen smetje op.

Ik kijk af en toe naar Mönch(1999), monnik, dus, een zwart rijzige figuur. Ik kijk naar het dreigende dat er van hem uit gaat omdat hij in zijn perfectie alleen maar staat en als een soort oervorm ' monnik' zit te wezen. Laat maar, denk ik dan. Doe mij maar de zenuwachtigheid , de onzekerheden, het getwijfel, de onmacht, de zwartgalligheid van de broeders om me heen. Ik weet ook niet waar de toekomst van het klooster naar toegaat en wil er ook steeds minder van weten. Ik bid gewoon het koorgebed en laat de rest maar over aan... God.

donderdag 12 februari 2009

Onderdompeling

Tja, hoe leg je dat uit als je er geen geluid bij hebt? Denk aan het woord 'GApen' en lees daarna het volgende woord 'GAmen' en daarna: 'GAmende kinderen'. Ik dacht: ik heb iets fundamenteels gemist, toen ik de Vrij Nederland van deze week opensloeg. Kinderen met een volkomen vreemde, wezenloze blik staren je aan. Of kijken dwars door je heen. 'GAmende kinderen, vierkante tranen', zegt de kop.

Is dit een enge nieuwe ziekte?, dacht ik. Een nieuwe afwijking in de genen? Het blijken portretten te zijn van kinderen die
gewelddadige spelletjes spelen, achter de computer. Juist ja: je moet lezen GEEmende kinderen, op zijn engels dus: gamende kinderen. De Britse, in Amerika woonachtige, kunstenaar Robbie Cooper heeft ze vastgelegd, de foto's zijn stills uit een video van vier minuten die Immersion heet en dat betekent zoiets als 'onderdompeling', ergens helemaal in opgaan.

Hij plaatste een camera in een computer, zodat je dus ziet, wat een computer ziet, als hij kon kijken. In dit geval presenteert de computer een wereld van geweld, waar deze kinderen al gamend , op leven en dood in vechten, bloedvergieten, moorden en wat al niet meer. Ze krijgen een killerslook, de doodsheid en
desolaatheid van een onbewoond wezen, zoals in de science fiction-film Don't look now: ontzielde mensen. Tenminste, dat is de bedoeling, denk ik, zó moeten we deze beelden interpreteren. Dat is wat de kijker moet zien.

Waarom deze fascinatie voor geweld? Want Robbie
Cooper zit in wezen in hetzelfde spoor als al deze kinderen: je schuurt je aan het gewelddadige, je speelt ermee, het heeft iets vluchtigs en hijgerigs zoals het vieze mannetje in van Kooten en de Bie van alweer lang geleden: kijke, kijke kijke .

Volgens mij is het kijken naar de wezenloze blik van deze kinderen toch niks anders dan een soort oppervlakkig voyeurisme. Toegegeven, door het woord
GAmen, dacht ik ook even met iets heel bijzonders te maken te hebben. Nu ik weet dat het gamen is, raak ik vooral benieuwd naar de blik van mensen als ze andersoortige spelletjes spelen. Hoe kijken ze als ze zich op Second life begeven, als ze virtueel seks hebben, surfen, als ze daten, MSN-en enzovoort?

Hoe kijk je als er niemand terug kijkt? Want dat is de blik die Cooper heeft vastgelegd, dankzij de moderne techniek. Ik moet steeds denken aan het beeld van Bernini van
Theresa van Avila in extase, die in een kerk in Rome te zien is. Ook daar is iemand ondergedompeld en gaat geheel ergens in op. Alleen is dit beeld ontstaan door zorgvuldig te kijken, vakmanschap, geconcentreerde aandacht. Zo raak je betrokken in een blik en lichaamshouding en kun je je ogen laten dwalen. Je gaat er van mijmeren en mediteren: waardoor is zij bevangen, wat raakt haar zo?

Een filmpje van vier minuten daarentegen en foto's daarvan in een tijdschrift: het is niks meer dan de verlokking van het moment, een kortstondige sensatie.

Artikel met filmpje in VN

woensdag 11 februari 2009

Sun City

Ik ben er ooit in het echt geweest: in Sun City in Arizona. Dat is een stad die midden in de woestijn gebouwd is voor rijke oude mensen. De naam van de stad zegt het al: er is altijd zon, heerlijk voor de oude ledematen, en alles is er gebouwd voor comfort & joy.

Nieuwsgierig liepen we er rond. Je verwacht een hele hoop ouderen te zien, die vrolijk en flierefluiterig zich voor eeuwig jong voelen, maar het was er doodstil en de mussen vielen bijna van het dak van de hitte. Misschien middagdut-tijd opperde ik, ik bedoel je bent oud en je wilt wat, maar je oude lijf heeft toch heel veel rust nodig.

We gluurden naar binnen in iets wat een centrale ontmoetingruimte leek en zagen een groot zwembad glinsteren. Zo verleidelijk, maar alle deuren zaten op slot. Het had iets uit een oude science fiction film: ruimteschip geland, iedereen meegenomen, niemand te bekennen en de stad wordt zo overgenomen door de aliens. Kan makkelijk zo midden in de woestijn, niemand die er verder wat van merkt want de echte civilisatie is mijlen en mijlen weg, down the highway.

Wie wil daar nou wonen? Alleen maar met leeftijdsgenoten en allemaal doen alsof je daar het eeuwige leven hebt. Ik typ dit blog en een biljarter zegt, na het weerpraatje en de sneeuwverwachting van deze middag: 'Nou ja, dat is maar tijdelijk... alles is tijdelijk... het hele leven is tijdelijk... daarna komt het pas: de Eeuwigheid!
'Nou daar zitten we op te wachten', reageer ik,' fijn, wát een vooruitzicht!'
'Mooi, toch, we hebben nog wat tegoed, dat is zeker!', zegt hij weer op zijn beurt.

Tja, de 'Eeuwigheid': zo'n woord dat aan de ene kant iets moois heeft en van de andere kant iets totaal onmogelijks, want onvoorstelbaar. Is alles daar dan altijd hetzelfde? Dat wil je toch niet? Tenminste niet bij leven...

Sun City: ik denk daar toevallig aan omdat ik foto's daarvan tegen kom van Peter Granser, die daar geweest is. Er wonen 50.000 ouderen die van over heel Amerika aan zijn komen waaien en ze hebben samen de beschikking over 200 doktoren. Ik weet het niet: maakt dat nou gelukkig? Gevangen in een bedrieglijke poging om de tijd te doen stilstaan. Stilstand lijkt mij de echte dood in de pot.

dinsdag 10 februari 2009

Aren lezen

De schilder Piet Meiners (1857-1903), schildert 'kloosterachtig'. Een ander woord weet ik er even niet voor. Er hangt iets van verstilling en eenvoud en een vage melancholie omheen. Het is gek, hoe je iets van een sfeer meteen kunt traceren. Ik zag eerst zijn schilderij Aren Lezen. Het lijkt gemaakt met Oost Indische inkt, maar het blijkt olieverf te zijn.

Een vrouw buigt zich voorover en verzamelt aren. In het bijbelboek Ruth wordt verteld dat Ruth aren leest bij Boaz. Men liet vroeger met opzet wat graan achter na het oogsten op de velden voor arme mensen. Boaz geeft de opdracht om extra graan achter te laten en Ruth verwondert zich over de gulheid van Boaz, voor haar, een vreemdelinge. Later zullen zij trouwen en er zal een zoon geboren worden, die weer een voorvader is van het huis van David, waaruit ook Jezus geboren wordt.

Dat is een mooi gegeven: de verborgen gulheid voor een vreemdeling, mondt uit in liefde, trouw, een verbond tussen mensen en het goddelijke, waar men nu nog over praat.

Die vrouw die aren leest op het schilderij van Piet Meiners; het landschap lijkt verlaten en wat onherbergzaam, maar in haar bezigheid, haar activiteit zit iets van verwachting en anticipatie verstopt.

Het is donker op het schilderij, er zijn geen kleuren en toch gloort het. Misschien zit dat in haar houding: een rechte rug in haar gebogen houding, de concentratie waarmee ze doet, wat ze op dat moment te doen heeft. Een 'armoedige' bezigheid; uit resten wat verzamelen, om uiteindelijk een brood te kunnen bakken. Alleen in een donker landschap. Toekomst en voedsel verscholen in armzalige overblijfselen.

Als je dan googelt op http://www.pietmeiners.nl/ dan zie je wat een lichtdonker wereld aan kleur kan ontvouwen: rode kool in rijen op het land, nieuwe spruiten uit de grond, takken en bomen, een enkel figuur... Het lijkt er soms op, dat doodsheid, afscheid en verlatenheid je soms pas doet voelen, dat het tegendeel vlakbij is, onzichtbaar, maar toch maar met een heel, dunne, bijna doorzichtige vliesachtige wand gescheiden van dat tegendeel. Wie goed zoekt, die vindt altijd wel wat...

Dat denk ik maar op deze grauwe regendag, dezelfde soort dag als vier weken geleden, bij het afscheid van Vader.

PS. Op internet kon ik het schilderij 'Aren lezen' niet vinden, daarom een ander schilderij van Meiners (Lucie)

Lieve Lucie,
Een afbeelding is te vinden als je googelt op 'aren lezen piet meiners'. Zou je hem onder je PS. willen plakken?
De afbeelding die jij erbij geplakt hebt vind ik ook mooi en samen geven ze wel een leuke illustratie van 'elkaars tegendeel zijn'. Bovendien vind ik het wel leuk dat jij op deze wijze een keer in een blog voorkomt! Anders plak je dit mailtje er ook nog bij, voor de volledigheid. Maar dat laat ik aan jouw goede smaak over!
daaaaaaag! mirjam

maandag 9 februari 2009

Essentie

'Eigenlijk ben ik nog altijd dat meisje van zes', zei H. van de Boekenclub gisterenavond. Dat is een interessante constatering. Want wat bedoel je daar nou mee? Het had iets te maken, dat dit de leeftijd was, waar ze al wist dat je iemand bent en dat je toen nog alles wat gaaf en puur aan je was, bij je had. Onbevangenheid. Met moed, zonder onzekerheden de wereld in stappen. Ondernemend. Vrolijk. Zulk soort woorden hoorden daar voor haar bij.

B. van de Boekenclub kan zich dat ook nog herinneren. Zo'n moment dat je weet wie je bent. Zij stond in de varkensstallen bij haar ouders' boerderij en ze gaf de varkens te drinken. Ze stond neuriënd met een lange heldere straal water, boven op een verhoging te kijken hoe de varkens dichterbij kwamen en dronken. Een mooi beeld. Zo'n heldere straal water die klettert, alsof de substantie van je ziel zingend naar buiten komt.

Ik zelf heb ook zo'n levendige herinnering. De roze meidoorn bloeide, achterin de tuin. Ik stond bij het hek achterin en ging daar balletpasjes doen en maakte zo hele dansen. Een gevoel van: dit ben ik, hier is alles wat ik weten wil, dit is alles wie ik wil zijn. ben ik volledig aanwezig. Ook ik neuriede daarbij.

We vonden allemaal dat neuriën daar om de een of andere reden bij hoorde. Bij een woordeloos 'weten'. En wat weet je dan? Dat er iets is dat je essentie is, en dat je daar toen mee samenviel. Vreemd, hoe je dan later weer weet, hoezeer je dat eigenlijke zelf ontrouw bent geworden. Door de verwachtingen, normen en waarden van anderen. Door de loop van je leven, de dingen die je meemaakt. Iedereen wordt ergens ooit beschadigt en loopt dingen op.

Ik heb nu de ervaring, dat het iets van die essentie is van iemand, die voortleeft en die heel dichtbij kan zijn, na iemands dood. Vader is zo, soms héél dichtbij. Niet degene met wie ik ook gestreden heb, die mij soms mateloos ergerde, waar ik soms geen raad mee wist. Ook niet degene die leed en gevangen zat in het ongemak van zijn eigen lichaam.

Maar íets dat met zijn essentie te maken heeft. Even ongrijpbaar en toch aanwezig, op de wijze hoe je eigen essentie ook ongrijpbaar en toch aanwezig is.

zaterdag 7 februari 2009

Celebrate!

Woorden zijn vreemde dingen... Ze roepen werelden op en in een paar woorden verandert soms zomaar het universum in iets wat je niet eens begrijpt als je het werkelijk probeert te visualiseren. Neem nu het volgende uit Leaves of Grass van Walt Whitman (1819-1892) uit het beroemde gedicht Song of Myself:

What do you think has become of the young and the old man?
And what do you think has become of the women and the children?

They are alive and well somewhere,
the smallest sprout shows us there is really no death,
And if ever there was it led forward life,
and does not wait at the end to arrest it,
and cease the moment life appeared.

All goes onward and outward... and nothing collapses
and to die is different from what any supposed, and luckier.

Is hier iets van te snappen? Walt Whitman evoceert een wereld na, naast, boven of onder de wereld die we kennen. Een wereld waar dood, iets anders is dan wat wij denken of kunnen weten. In die andere wereld wordt een sfeer, energie, visioen gecreëerd, die niks met onze begrippen van tijd en ruimte te doen heeft.

Het lange, lange gedicht begint wél bij het waarneembare:

I celebrate myself
and what I assume you shall assume,
for every atom belonging to me as good belongs to you.

I loaf and invite my soul...

Als je je in deze stroom van woorden kunt begeven en je mee kunt laten stromen, dan gebeurt er iets met je. Ergens begin je te voelen dat het leven er is,om gevierd te worden, dat je intens en met volle overgave van jezelf houden mag en dat zó elke atoom van jezelf dezelfde is als die van ieder ander.

De anderen: de levenden. En de doden. Al je veronderstellingen verdwijnen. Niets weten en toch meegaan in dat onbekende, ongrijpbare, oncontroleerbare proces: Voort-Durende Metamorphose.

donderdag 5 februari 2009

Stoofpotje Mariakasih

Gisteren is het concept 'troosteten' bij me binnengekomen. Het was grijs en koud weer, ik ben Albert Heijn ingedoken en heb er appeltaart gekocht. En slagroom en nootjes. En riblappen voor een stoofpotje. Thuisgekomen, een hele sloot olijfolie in de pan gegooid, riblappen met vers gemalen peper, zeezout en paprikapoeder erbij, verse laurierblad uit de tuin, rozemarijn en basilicum en knoflookteentjes. Een beetje kaneel en een beetje cacao, water, rode wijn... en sudderen maar.

O. Ik vergeet de wortelen in stukken en de knolselderie in dunne schijfjes en nog een oude koolrabbi uit het groentenpakket. De oude sangria uit de koelkast met de donkerrode, bijna zwart geworden stukjes appel erin en de oude salami en de al bijna beschimmelde bierworstjes die ik rondom de Kerst uit het wijkcentrum had meegenomen. Wat een heerlijk, vredig, genoegzaam geluid, die deksel op de pan en erbij zitten met een boek tegen de verwarming.

Warme chocomel met slagroom, taart, een glaasje whisky, de kruidige geuren van het stoofpotje die intenser en indringender het huis bewierookten... Ik denk dat ik het maar 'stoofpotje Mariakasih' noem. Gemaakt uit resten oud eten: Vader zou daar wel lol in hebben gehad. Die nam alles wat los en vast zat mee uit een vliegtuigcabine en die maakte 's ochtends vroeg altijd nasi goreng van de oude overgebleven rijst. Veel ketjap, suiker, ei en peper, dat was het zo ongeveer.

Ik knapte er werkelijk van op. Voordat je het weet stouw je je huis en je maag vol met steeds weer nieuwe zoetigheden en lekkernijen. En dan het liefste gemaakt van 'scharrel-eten', her en der bij elkaar geplukt, gratis. Als ik het in huis had gehad, dan had ik me tenslotte nog in één van de vele vliegtuigdekentjes gewikkeld, die hij standaard in zijn handbagage het vliegtuig uitsmokkelde. De theelepeltjes waarmee ik mijn koffie roer, komen uit het vliegtuig. Zelf meegenomen. Van Vaders voorbeeld moet je het hebben in het leven!

Dertig cent

Soms wil je van jezelf niet weten wat voor harteloos wezen je bent. Nu even wel, dus. 'Hebt u dertig cent alstublieft, hebt u dertig cent alstublieft?' Ik hoorde en zag haar al van verre aan komen leuren. Die dikke Surinaamse dame, die vijftien jaar geleden al om een kop koffie kwam vragen in cafés, later om guldens vroeg en nu om het uitgekiende bedrag: dertig cent. Net niet teveel, wel twee muntjes, dat wel.

NEE, zei ik, toen ze voor me stond. Ze herhaalde gewoon nogmaals haar vraag en weer zei ik: Nee. Hoe koud en harteloos. Alle rationaliseringen zijn natuurlijk paraat: in het buitenland zeg je ook altijd nee, want je kunt er niet aan beginnen, anders komt er een horde van 'dit soort mensen' op je af. In Nederland hoef je niet te bedelen en ze trekt er een kroket voor, dat heb je al eens eerder gezien.

Ze gaat maar door, houdt het dan nooit eens op ? Nu krijg ik de herinnering, dat ze ooit een door mij meebetaalde kop koffie omstootte en met daze ogen er een beetje om ging lachen hoe de koffie richting mij van de tafel lekte en daarna om een nieuwe kop koffie vroeg. Zou dit mijn antipathie tegen haar te verklaren? Waarom is ze potverdorie, ook nog eens een buitenlandse? Ze draagt bij aan de stigmatisering rond bruine velletjes.

Enfin. Misschien had ik het helemaal langs mij af laten glijden, ware het niet dat ze de vraag na mij stelde aan een blond meisje met lange haren van een jaar of zestien. 'Dertig cent?' vroeg die verwonderd terug... 'Ja.' En het meisje diepte met een dromerige blik haar portemonnee uit haar spijkerbroek en overhandigde de dertig cent.

O,o,o, de jeugd... de onbevangenheid en onschuld daarvan. Ik word oud.

woensdag 4 februari 2009

Woestijngarnalen

Zonet zag ik een prachtig plaatje vanuit de bus, die bij een drukke bushalte stopte, zodat ik er nog langer van genieten kon. In de mist stonden marktkraampjes met blauwwit en groenwit gestreepte tentzeilen, er stommelden wat vage figuren rondom in een soort besloten witte onscherpe winterwereld. Maar er schenen warme lampen op de sinaasappels en appelen, bolletjes rond van glanzende kleur, oranje en geel, felgroene groenten daar weer naast. Alles straalde en vibreerde onder die lampen, in een toverachtige gloed.

Wat kan voedsel toch een enorme bron van troost zijn, dacht ik. Al die smaken en sensaties, die kleuren en vormen. Moeder had voor elk kind uit het beste Chinese restaurant van Rotterdam, volgens velen, een witte plastic tas met 'woestijngarnalen' gekocht. Heerlijk. Grote garnalen waarvan je de kop moet breken en die moet uitzuigen, het krakerige velletje pellen, een scherpe smaak van gedroogde pepertjes gemengd met warme rijst en een korrelige substantie die ik niet thuis kon brengen.

Dat zal wel de woestijn zijn, van die woestijngarnalen. Een onmogelijke combinatie: garnalen wier habitat het water is, geassocieerd met de zanderige vlakten van de woestijn. Zulk voedsel heeft een grote symboolwaarde, vind ik. De cultureel antropoloog Claude Levi Strauss heeft daar veel aandacht aan besteed. De westerse keuken, zo betoogt hij, kent gangen: je eet het ene na het andere en dat zegt iets over het lineaire tijd bewustzijn van de westerse mens.

De oosterse keuken daarintegen eet alles door elkaar heen: zoet en zuur, vlees en vis, nat en droog. Het Oosten kent dan ook een cyclisch tijdsbewustzijn, men denkt aan keer en wederkeer, aan dat wat vergaat en toch weer terugkomt.

Woestijngarnalen... prachtig voedsel dat aan Vader doet denken. Grensganger als hij was tussen meerdere culturen en landen. Hoe passend dat Moeder elk van hun kinderen zo'n portie toebedeeld heeft.

dinsdag 3 februari 2009

Togetherness

Als ik iets van mijn stemmingen en gevoelens zou begrijpen... dan zou het leven wellicht heel saai worden, want voorspelbaar. Ik had een beetje 'last' van een huilerige stemming, nou ja niet zo gek als je Vader drie weken geleden begraven hebt, dacht ik zo. De Tarot gaf ook de kaart Bekers Vijf en de associaties vlogen me om de oren. Ziedaar: de rivier, mijn thuisgrond en daar sta je dan aan de ene oever, gehuld in een zwarte cape. Inkeer, tijd van de rouw.

En dan ineens, zomaar in de bus werd mijn stemming plotsklaps licht. Ik dacht aan een foto van Vader in zijn laatste week, volkomen vermoeid, haren verward, op een hoge stoel, alsof zijn lichaam de zwaarte van een kolossale olifant had, log, aan hemzelf vreemd en ik zei tegen hem: nou... daar was je er toch ook niet helemaal .. en waar ben je nu dan?

Ineens hoorde ik zijn stem, zag zijn olijke blik en de regels die hij vroeger in mijn poëziealbum had geschreven:
Lach en lach
en lach een keer,
als jij lacht, lacht een ander weer
en men lacht menig, menig keer,
het leven is niet moeilijk meer,
omdat jij lachte, op die keer!

HA! Daar kun je mee vooruit. Uit de bus gestapt begon ik spontaan It's a wonderful life te zingen van Louis Armstrong: I see fields of green and skies so blue... and I think of myself, it's a wonderful life...

Vader voelt weer even aan als dichtbij. Als ik mijn ogen sluit, dan kijkt hij weer schuin achter mij mee: Don't worry be happy. Veel Togetherness, wenste hij een poos lang op elke kaart die hij schreef. Ik antwoord maar even terug:

Weet je wat ik graag zou willen zijn,
een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn,
lekker hangen aan het raamkozijn, een bloemetjesgordijn!

maandag 2 februari 2009

Nu

Gisteren een halve dag in Rotterdam doorgebracht. Eerst zag ik 'Kabouter Buttplug' (zie blogje Let's play! 1 dec 2008) en ik vond het des te onzinniger dat hij daar zomaar stond, gesponsord door de winkeliers rondom het pleintje. Zwart is hij, met dreigende, kwaadaardige ogen, alsof hij al het licht absorbeert. Dit is geen gezellige vent met een kerstboompje in de hand en een jinglebell in de andere. Er luidt een noodklok, maar de winkeliers aldaar hebben dovemansoren.

Vervolgens naar het Nederlands Fotomuseum op de kop van Zuid, vlak achter Hotel New York, waar vroeger de Holland-Amerika scheepsdienst van vertrok, voor de tentoonstelling Questioning History: de verbeelding van het verleden. Hé, daar komt een mens weer van bij. Fijn toch, dat er mensen zijn die vragen blijven stellen bij van alles wat vanzelfsprekend lijkt.

Meteen geraakt was ik: Ik hoorde Pie Jesu, van Fauré, gezongen door een vrouwelijke sopraan. Op de begrafenis van Vader werd dit ook live gezongen. Een opmerkelijke keuze bij de videofilm die daarbij hoorde: The Three Failures ( 2006) van Michael Blum. Je ziet een man lopen in een rode overal en een soort eskimojas, door besneeuwde straten van Riga en Malmö, die weer naadloos overgaan in de straten van New York. Hij vertelt hardop zijn sprookje dat de ondergang verhaalt van achtereenvolgens het communisme, de sociaal-democratie en het kapitalisme.

Een heel andere ervaring gaf de donkere kamer van David Claerbout, die Venice Lightboxes (2000) heette. Je stommelt de donkere ruimte in en pas na enkele minuten, als je ogen wennen aan het donker verschijnen aan weerzijden twee afbeeldingen van het St Marcoplein van Venetië in de nacht en de 'skyline' van Venetië. Het langzaamaan van deze lichtgeelgrijze beelden laat je voelen in welk schril kontrast de stortvloed van schreeuw-en-kleur beelden je zinnen meestal doen afstompen en verstommen.

Ook huiveringwekkend was de installatie van Dennis Adams, Making Down (2004/2005) geheten. Op een video zie je een man zijn legerschutkleuren van zijn gezicht afschminken met de papieren kopieën van het portret van een beeldschone vrouw. Achter je een glazen bak met frommels van al die af geschminkte portretten, besmeurd met groen en bruin. Het blijkt het gezicht te zijn van een terroriste, die doordat zij haar zwarte sluier af heeft gelegd en te verschijnen als een moderne westerse vrouw, een geslaagde zelfmoordactie heeft kunnen ondernemen.

Iets heel anders waren twee geconstrueerde foto's met daarop een bijna levensechte oogende lopende band en detectieapparautuur op een vlieghaven en een piepklein keukentje met alles daarop en daaraan, van boordkarton. ( Thomas Demand; Gate, 2004 / Kitchen 2004). Blijkt het een reconstructie te zijn van de keuken in het schuilhol van Saddam Hoessein en de poort waardoor Mohammed Hatta van de Twin Towers met levensgevaarlijk spul heeft kunnen doorlopen...

Grappig was het teruggedraaide filmpje van een evenement in een zomerpark, waar een standbeeld van Lenin werd omgezaagd en van zijn sokkel werd getakeld. Mensen juichen en lachen en Lenin zwaait met een hand naar een ieder en het is alsof hij verschijnt in plaats van verdwijnt. ( Deimantas Narcevicius; Once in the XX century, 2004)

Ook iets om over na te denken: de gebroeders Lumiere staan erom bekend dat zij het bewegende beeld hebben uitgevonden, maar het blijkt al jaren daarvoor te zijn bedacht door ene meneer Le Prince. In detail wordt verteld hoe hij erop kwam dat beelden konden bewegen door ze achterelkaar te plakken, een paar seconden bewegend beeld maar, van een brug ergens in een Frans stadje. Onderwijl zie je in een loop, ratelend afgedraaid op oude filmapparatuur op een oud verkreukeld laken, beelden van dezelfde brug, nu. Ineens realiseer je je, hoe anders de wereld moet zijn geweest en daarbij het bewustzijn van mensen, toen er nog geen bewegende beelden waren! (Matthew Buckingham, False Future 2007).

Ach, het zijn maar wat voorbeelden van een tentoonstelling die je bewust maakt dat er niet zoiets bestaat als geschiedenis, of hét verleden. Alles is een voordurende interpretatie en een selectie van talloze feiten, meningen, individuen, perspectieven, enzovoort , enzovoort. Zo kom ik weer terug bij mijn thema van de laatste tijden: dat alles en iedereen in Metamorfose verkeert. Niets blijft zoals het was, alles wat was blijft veranderen, alles wat komt wordt in het heden: Het Verleden is Nu en de Toekomst is Nu.

Thuisgrond

Dood ben ik pas, als jij me bent vergeten... Dit lied van Bram Vermeulen draaide men op de crematieplechtigheid die ik zojuist heb bijgewoond. Voor stond dezelfde kist als die van Vader en ik kon het handvat bijna voelen toen ik hem mee de kerk indroeg. Ik kreeg natte ogen. Ik ben niet echt dood, moet je weten...

Vreemd natuurlijk, dat Bram dat liedje ooit schreef en hij niet zo lang daarna ook dood is gegaan. Hoe kom je erbij, om zo'n liedje te schrijven? Is dat emphatisch meevoelen met de nabestaanden? Eerlijk gezegd denk ik: als ik dood ben, ben ik dood. Of jij me zult herinneren, dat is aan jou. Het heeft toch ook iets van een direktieve opdracht: dood, ben ik pas, als jij me bent vergeten... Met ander woorden: vergeet me niet!

Het is niet anders: je sterft tijdens je leven vele malen. Hoeveel mensen zijn jou niet vergeten? Zo beleef je tijdens je leven ook de verrijzenis: al ben je ooit dood verklaard door een ander, jij leeft voort en een nieuw leven ontvouwt zich weer in jou en door jou, rondom jou. De phoenix rijst op uit de as.

Dood is dood. Na de crematieplechtigheid ging ik even buurten op het kerkhof, waar Vader ligt. Ik haalde alle oude bruine verwaaide eikenblaadjes van zijn verse graf af en plukte ze uit de bloemstukken die er nog aardig bijlagen. De vijf roze grote cameliabloemen waren doorzichtig dun wit geworden en uit de vijf twijgen van de katjes bloeiden groene blaadjes. Dood is dood, maar zijn vijf kinderen bewonen nog de aarde. Nu kun je de structuur van het bloemstuk van Moeder beter zien: twee grillige takken aan elkaar gebonden, overladen door de 57 rozen van hun jaren samen.

Zo was het ooit: twee mensen die elkaar niet kenden ontmoetten elkaar en er onstond nieuw leven. Ook Moeders familie is verstrooid over de vele windstreken: Canada, Amerika, België , Nederland. Op de verjaardag van Tante M. zag ik deze tak. Een andersoortige tak en volgens meerderen leek ik op Vader, de tak die niet de hunne is.

Terwijl ik de aarde bij Vaders graf met mijn vingers wat harkte dacht ik: ook daarom is deze plek aan de rivier voorgoed mijn thuisgrond geworden. Niet alleen omdat mijn familie hier is ontstaan, maar ook omdat hier het leven van een van die takken voltooid is. Hier ligt Vader, dit is de plek die nu van hem is en dat blijft voorlopig zo.