vrijdag 13 februari 2009

Laat maar

In het klooster is een broeder die droomt dat hij door verlaten gangen loopt, in een groot leeg klooster. De anderen die er lopen kent hij vaag, ze hebben iets van schimmen. Vervolgens droomt hij regelmatig dat hij door een ruïnegebied dwaalt en tot slot dat hij onthoofd wordt. Het enige wat hij daar dan bij denkt is: 'Laat het snel gebeuren, zodat ik er weinig van zal merken.'

Bij bewustzijn denkt hij dit soort dingen nooit en is hij welgemoed, maar toch, hij erkent dat deze dromen uit zijn onderbewuste, toch wel wat te maken kunnen hebben met de toestand in het klooster. Hij vind het héél erg als men zegt dat hij tot de laatsten der Kapucijnen behoort...

Aangrijpend, vind ik het. Zulke dromen van een bijna 89-jarige... Het pessimisme, de onrust van kloosterlingen, het is een reëel deel van hun leven en tegelijkertijd wordt er in alle rust en met intensiteit het koorbed gebeden, een activiteit waar ik vaak gedurende de meeste tijd dat ik niet in het klooster ben, verlangend aan denk. Het zit zo mooi vervat in het volgende gedicht van Stefaan van den Bremt:

ZING EEN ODE
Zing een ode aan een wijdser uitzicht
Nee, geen ode. Kom tot nader inzicht
in de abdij, bijna onzichtbaar in het
dal van Ter Kameren. Vraag in dit dal
om inzage in het kamermuziekje van je
ziel, terwijl het verkeer om je heen
voortraast van nu naar nooit. En heb
geen haast, maar gun je dit kort
durende oponthoud en één maat rust.
Schraap een stem bij elkaar en zing
in deze toonzetting, zing de getijden
van licht en donker op de middellijn
van aarde en hemel; voor ze scheiden
breken we brood en schenken we wijn.

De getijden van licht en donker ... daar gaat het om in het leven. Beide zijn altijd aanwezig, we kunnen niet leven in een wereld waar alles perfect en welgeordend is. De kunstenares Katharina Fritsch in 1956 geboren in Essen en levend en werkend in Düsseldorf, heeft er haar thema van gemaakt. Ze zegt: 'Irritatie ontstaat in de eerste plaats bij formele helderheid en exacte verhoudingen. Ik zou dat bijna wetenschappelijk kunnen aantonen.'

Ze maakt dus vreemde installaties. Zestien bijna dezelfde mannen aan tafel aan een rood blokt tafelkleed.(Tafelgezelschap 1998). Een kring zeer grote zwarte ratten die dreigend in een zaal tot het plafond reiken( Rattenkoning 1993) . Een plat Hart met geld van 4 bij 4 meter, van aluminium en verf. Het zijn een soort zogenaamde perfecte oervormen of prototypen en ze hoopt dat mensen schrikken van de mechanische, door computers berekende, dwingende verhoudingen. Er rust geen smetje op.

Ik kijk af en toe naar Mönch(1999), monnik, dus, een zwart rijzige figuur. Ik kijk naar het dreigende dat er van hem uit gaat omdat hij in zijn perfectie alleen maar staat en als een soort oervorm ' monnik' zit te wezen. Laat maar, denk ik dan. Doe mij maar de zenuwachtigheid , de onzekerheden, het getwijfel, de onmacht, de zwartgalligheid van de broeders om me heen. Ik weet ook niet waar de toekomst van het klooster naar toegaat en wil er ook steeds minder van weten. Ik bid gewoon het koorgebed en laat de rest maar over aan... God.