Ze stapt de bus in. M. die pas haar zuster met wie ze woonde, heeft verloren. Die was aan het dementeren. 'Maar nu is het zo definitief', zei ze toen ik een week na de crematie vroeg hoe het met haar ging. Ik zie haar verdriet als een waas om haar heen hangen, nu ze enkele plaatsen voor me gaat zitten. De volgende halte moet ik er zelf uit. Ik tik buiten tegen de ramen om haar te groeten. Ze kijkt op en even straalt ze en tinkelen haar ogen. We kijken elkaar door het glas van dichtbij aan.
Vreemd, ik loop verder en plotsklaps word ik zelf even overweldigd door verdriet. Zij en ik zijn natuurlijk een beetje lotgenoten nu. Haar zus is vertrokken en bij mij is het Vader. In de bus zei ik nog tegen L., haar zus en Vader tegelijk: zien jullie ons nu hier zo zitten in deze bus? Wij de Na-Bestaanden. Vreemd woord: Nabestaande: jij bestaat nog erNa, na het leven van die andere dat voltooid is. In zekere zin zijn alle mensen dus Nabestaanden.
Op de vlooienmarkt te Utrecht kocht ik ook een kussensloop van Plint, à 1 euro. Er staat een gedicht van Jan Hanlo op:
ik noem je: bloemen
ik noem je merel in de vroegte
ik noem je mooi
ik noem je: narcissen in de nacht
waaroverheen de wind strijkt
naar mij toe
ik noem je bloemen in de nacht
Al die bloemen die op kerkhoven in het donker staan te waaien. Het is bijna narcissentijd: veel gele, lichtgele, bijna witte narcissen zullen weer overal waaien in de nacht. Half verborgen in het bosje van het klooster. Overdadig en veel in stadsplantsoenen. In mijn achtertuintje tussen het verwaarloosde grasgazonnetje bij de graspollen.
Narcissen in de nacht... Ze geven een soort indirect licht. Ze staan daar maar, heel anders dan als iedereen ze ziet in een overdaad van lentegeluiden en lentezon. Ze zijn mooi. Stiller en intiemer aanwezig dan overdag. Ze zijn als de doden. Ze zijn als iedereen en alles wat tegelijkertijd aanwezig en afwezig is.