Wat kan voedsel toch een enorme bron van troost zijn, dacht ik. Al die smaken en sensaties, die kleuren en vormen. Moeder had voor elk kind uit het beste Chinese restaurant van Rotterdam, volgens velen, een witte plastic tas met 'woestijngarnalen' gekocht. Heerlijk. Grote garnalen waarvan je de kop moet breken en die moet uitzuigen, het krakerige velletje pellen, een scherpe smaak van gedroogde pepertjes gemengd met warme rijst en een korrelige substantie die ik niet thuis kon brengen.
Dat zal wel de woestijn zijn, van die woestijngarnalen. Een onmogelijke combinatie: garnalen wier habitat het water is, geassocieerd met de zanderige vlakten van de woestijn. Zulk voedsel heeft een grote symboolwaarde, vind ik. De cultureel antropoloog Claude Levi Strauss heeft daar veel aandacht aan besteed. De westerse keuken, zo betoogt hij, kent gangen: je eet het ene na het andere en dat zegt iets over het lineaire tijd bewustzijn van de westerse mens.
De oosterse keuken daarintegen eet alles door elkaar heen: zoet en zuur, vlees en vis, nat en droog. Het Oosten kent dan ook een cyclisch tijdsbewustzijn, men denkt aan keer en wederkeer, aan dat wat vergaat en toch weer terugkomt.
Woestijngarnalen... prachtig voedsel dat aan Vader doet denken. Grensganger als hij was tussen meerdere culturen en landen. Hoe passend dat Moeder elk van hun kinderen zo'n portie toebedeeld heeft.