Waarschijnlijk gaat het van zelf zo: je loopt over een tentoonstelling die over de dood gaat en je denkt aan de dood in je eigen leven. Tenminste zo verging het mij bij De Dood Leeft, die in het Tropenmuseum in Amsterdam te zien is. Ik wilde er al meteen naar toe, begin november, maar het leven nam die dag een andere wending. (zie blogje: Onverwacht dagje'). Ha. Daar zit 'm ergens de kneep: wie over de dood praat en nadenkt en rituelen uitvoert, die heeft het eigenlijk over het leven.
Je komt de tentoonstelling op en ziet allemaal beelden uit het nieuws: de aanslag op de Twin Towers, de begrafenis van Lady Di, overstromingsrampen, de dodenherdenking op de Dam; de dood die zijn openbare gezicht toont voor de ogen van allen. In een volgende ruimte word je meteen bij de lurven gepakt: heel grote zwart-wit portretten van dode gezichten, naast dezelfden, die enige maanden ervoor nog leefden, van Walter Schels. Zo ziet de levende eruit en zo dezelfde als die dood is...
Ik zag ondertussen de hele tijd de grote koeien-ogen voor me van het kalf die ik ooit met mens en macht mee heb helpen uittrekken uit de moederkoe. Dat kalf was halverwege, heeft nooit met vier poten op de aarde gestaan, grote glanzende ogen en die ogen werden ineens dof, terwijl ik aan het trekken was, en toen wist ik: het kalf is dood. Dat is voor mij de tere grens geworden tussen dood en leven: dofheid en glans.
In een andere ruimte komen mensen aan het woord met hun verschillende geloven over het hiernamaals. Jood, christen hindoe, boeddhist, agnost enzovoort. Een ieder erg overtuigd van de eigen beelden daarover en het enige dat ik dacht was: we weten niks! Misschien is het allemaal waar, misschien niet! Hoe kan iedereen zo bloedserieus zijn over het eigen geloof? Zie eens hoe rijk de verbeelding van de mens is, ook over hetgeen dat gebeurd na het leven. Raar eigenlijk, want na het leven weet je alleen maar dat jij of een ander dood is: er blijft een lichaam over en de ziel of de geest die is... ook heengegaan. Meer weet je niet. Waarheen? In die vraag zit een aanduiding van plaats, en die is er niet meer als je geen materie meer bent.
Ik dacht aan Vader. Nou, jij bent nu niet in de buurt, dacht ik, je bent gewoon ergens onderweg op een van je verre reizen, zoals je tijdens je leven ook zoveel gedaan hebt. Ik dacht aan het afscheid met R. de vrijwilliger in mijn oude wijkcentrum, die de dood al heeft aangezegd gekregen. Een van de laatste dingen die hij zei was: Ik heb soms zoveel pijn, dat ik denk; haal me alsjeblieft op! Ik keek in zijn vochtig geworden ogen en zei: Hou je haaks! en hij zei: Dat doe ik! en ik weet werkelijk niet of hij mij ooit nog komt opzoeken op mijn nieuwe werkplek.
Dat is de dood in het leven. Zo leeft de dood. En dan die dichtregel van Elly de Waard die maar door mijn hoofd bleef gaan: Het missen van de levenden is wellicht vreselijker dan de doden; het feit dat ze afgesneden van ons nog ergens bestaan, voedt een hoop die zich niet laat doden, zolang ze leven... Zoiets. Ik weet niet of dit waar is.
We leven meestal ons leven alsof we nooit dood zullen gaan. Dat is wellicht de dood in de pot, want ergens verspillen we het leven en worden daarmee een soort levende doden; dof leven we voort tot onze laatste snik. In plaats van te glanzen. De dood leeft, wanneer wij serieus werk maken van het leven; in rouwkleding, sieraden van mensenhaar, een kaarsenhouder van zilver als een kapotgescheurd kledingstuk, in afscheidsrituelen, rouwplekken en plekken van herinnering: dat laat deze tentoonstelling heel mooi zien.