Onlangs wandelde ik in de Hatertse Vennen. Het is de natuur waarin ik me vroeger als puber al in terugtrok als ik eventjes helemaal genoeg van de wereld had. Vanuit mijn ouderlijk huis was het ongeveer een half uur over een rechte weg , de Hatertseweg en ik fietste daar dan in een noodgang naar toe, gooide mijn fiets neer, plofde in het riet en ging een gedichtenbundel lezen. Dat hielp.
Ik graasde plank naar plank van de poëzie-boekenkast af in de bieb. De hele grote rechthoekige kast tot schouderhoogte, met aan alle zijden gedichtenbundels is nu gereduceerd tot enkele planken. De Hatertse Vennen zijn tot 'serpentinenatuur' geworden: een nieuw woord, geloof ik, wat er naar verwijst dat Nederland geen aan een gesloten natuurgebieden meer kent en alleen maar kleine op zichzelf staande serpetinevlekjes.
Volgens mij heeft Nederland toch nauwelijks ooit wat anders gehad of vergis ik me? Nederland is een totaal ontworpen land, er is geen wilde natuur, dus in feite is alle natuur ook ontworpen. Mij maakt het niet uit. Jammergenoeg zijn de Hatertse Vennen wel heel erg een serpetinevlekje geworden, want halverwege mijn leventje tot nu toe, is er een grote snelweg langs gebouwd. De rust uit mijn puberale leven daar, is nu veranderd in een constant geraas van auto's, altijd wel ergens hoorbaar.
Mij maakt het niet uit, zolang de natuur aldaar maar helpt. Helpt om grote emoties tot rust te brengen, mij naar een ander punt van mijn ziel kan verwijzen. De Hatertse Vennen blijven dat voor mij doen. Misschien is het een pavlov- effect uit mijn jeugd. Liever denk ik dat het komt omdat het landschap zelf letterlijk bespiegelend is: het water in de vennen ligt stil en roerloos en levert al wandelend telkens een ander uitzicht en daarmee wellicht ook telkens weer een ander inzicht.
Ditmaal keek ik in het water en zag kronkelige breekbare takjes zonder begin en einde in het water zweven. Als een ingewikkelde krakeling met allemaal extra bochtjes, leek het tegelijkertijd in de lucht te zweven omdat het water de heldere lucht met wat wolken weerspiegelde. Je kon niet op de bodem kijken. Als ik er een foto van gemaakt had, zou je aanvankelijk niet weten waar je nou precies naar aan het kijken bent.
Zo is iets tegelijkertijd het ene en het andere en daarmee meerduidig en onbepaald en onbestemd. Er glinsterden her en der wat zilveren bolletjes, kwikzilverig maar wel heel stil. Toen ik beter keek, zag ik dat dit de contactpunten waren van de echte tak met het water. De andere kant ervan was dus het spiegelbeeld. Door die heldere puntjes kon ik ineens echt en spiegelbeeld onderscheiden. Ze hadden ook wat van tranen, zoals die kunnen opwellen en heel lang in een ooghoek blijven staan. Soms zijn er tranen nodig om van onecht naar echt over te kunnen stappen. Soms mooie poëzie.