Gisteren ben ik sinds jaren weer de Chinese tempel binnengelopen aan de Zeedijk in Amsterdam. Meestal loop ik eraan voorbij, op weg naar het huis van broer. Nu niet. Wat is het toch een leuke plek, vol bedrijvigheid: er worden dingetjes verkocht, je kunt er wierookstokjes branden en de heel veelarmige Boeddha op haar of zijn lotusbloem kijkt mild naar beneden. Al die armen, verwijzend naar zoveel mogelijkheden, al die gezichtjes, die als een krans alle windrichtingen opkijken.
Er staat een fruitschaaltje met grote appels en sinaasappels, ja, ze zijn voor Boeddha, en in het Oosten in grote tempelcomplexen, staat er ook rijst, gerechtjes, koekjes, van alles wat. In Bangkok zag ik eens in een restaurantje, een meisje de gerechten voor Boeddha klaarmaken, ze trok zich weer terug in het keukentje en toen kwam er uit een groot gat een rat aan gekropen, die rustig van alles ging oppeuzelen. De Huisrat, Boeddha's rat, een levende verschijningsvorm die ook in zich de Boeddhanatuur draagt, dus gevoed moet worden.
Dit tempeltje is maar klein. Er staat buiten geen houtvuur in een grote ketel te loeien, waar mensen bossen wierookstokjes aan maken, om er vervolgens al walmend en rokend een rondgang door een groot tempelcomplex te maken. Langs meerdere Boeddha's, langs de voorouders, buigend en knielend en reciterend. Hier is het bescheiden, maar de levendigheid is er wel. Men kan er rustig net buiten de rode drempel iets anders doen, de gele daken bekijken, dingetjes uitwisselen, om dan vervolgens een stap over de drempel weer te buigen voor... Boeddha en het grote Geheim.
Zo noem ik dat maar even: dat doe ik als ik buig. Buigen vind ik fijn, of ik nu buig in de kapel van de Clarissen of in deze Chinese tempel. Je buigt voor wat niet in woorden te vaten is. je buigt voor het wonder van het leven, dat wat zich kan ontvouwen, als je stil en met verwondering kan zijn. Buigen is een lichaamstaal die dat vergemakkelijkt, of waarmee dat vanzelf gebeurd. Ik doe iets en dan buig ik, of : ik buig en daarna doe ik iets.
In de kapel bij de Clarissen was het ineens zo, dat de viering niet meer begon met een welkomstgroet. Ik vond dat altijd fijn en ook wel Franciscaans: welkom allemaal in de ze kapel, ik hoop dat je een mooie viering hebt.... en dan beginnen. Maar het was afgeschaft, ingefluisterd door een Deskundige: Jullie begroeten de mensen al uitgebreid in de hal en bij naam, begin gewoon!
Maar wanneer is een begin, een echt begin? Alles begint toch met het welkom heten en je welkom voelen? In de westelijke, christelijke kerk is er een groot onderscheid ontstaan tussen het aardse en het hemelse, tussen hieronder en daarboven. Dus groeten, terwijl je het over Daarboven gaat hebben, dat hoort dan niet. Geef mij maar zo'n Chinese tempel: boven en onder, de aarde en de hemel, ze horen bij elkaar, ze lopen door elkaar heen, welvaart en voorspoed gaan over het materiƫle en het immateriƫle, tegelijk. Zoals een armbandje aan een pols geen begin en geen einde heeft, maar als geheel spreekt over verbinding en verbondenheid.