Ik heb een prachtig heel lang weekend gehad op de boerderie, vlak over de grens in Duitsland. Ik kwam aan en liep meteen naar de moestuin. Dat is er één van de attracties: het roept bij mij de tijden wakker dat ik elke week minstens een dag werkte in de kloostertuin in Velp-Grave en en daar ook een kamer had. De afwisseling van werken in de tuin en... laten we het nu maar noemen 'rust- en- mijmering -en- meditatie' pak ik daar, op de boerderie, zo weer op.
Nu liep het iets anders, want aangekomen bij de moestuin, zag ik bijna geen moestuin meer. Het was een zee van groen, nergens bruine aarde tussen rijen gewas te bekennen. Er staken wat hoge preistronken uit, en wat friemelig, waaierig blad van venkel en enkele roder bladeren van rode biet. Er zouden ergens raapstelen moeten staan, lekker voor een stamppotje: ik zag ze niet... Dus ik ben als een kamikazepiloot onkruid gaan wegtrekken, te herkennen aan heel kleine witte bloemetjes, met elk een geel stipje daarin..
Wat een zéér bevredigend werk! Want uiteindelijk lwam de moestuin weer te voorschijn: Hé, hier staat een rijtje veldsla, O, daar verschijnen andijviekroppen en eer rijtje rode snijbiet ertussen, hé aan de rand staan aardbeienplanten, en er is nog een heel bed Nieuw Zeelandse Spinazie, aha, naast de boerenkool en de oranje Oostindsiche kers, dáar staan vier rijtjes met raapsteel. Enzovoort. Elke handeling die je doet, heeft zin. Het was net als mest kruien in het klooster, maar dan anders.
Ondertussen scheen de zon uitbundig, genoot ik van de passiebloemen en de Oost-Indische kers die over de hele flank van de muur groeien, keek ik naar de bruine scharrelkipjes tussen de struiken, het witte en het zwarte schaap in een afzonderlijke weide, de poezen Sammie en Joep waren steeds in de buurt, voor de laatste maal liggen in het gras en met je blote voeten de sprieten voelen en 's avonds was er een prachtige heldere sterrenhemel.
Vlagen van weemoed gingen ook door me heen. Ik heb dat wel vaker, als iets als geheel goed aanvoelt, maar nu was het ook omdat de laatste keer dat ik er was, Moeder ook nog op bezoek was geweest. Ik herinnerde me, hoe ze, de auto nauwelijks geparkeerd op het ongelijkmatige erf, ze, met haar rollator naar voren, de tuin in snelde, zó nieuwsgierig naar het huis en de omgeving. Ze hield van 'huizen kijken'. Vroeger als kind reed ik al weleens met haar, heel langzaam langs villawijken en dan gaf ze commentaar wat ze wel en niet mooi aan die huizen vond.
Ach, Moeder... Zo zeer op zoek naar het goede en aangename in het leven, een soort van instinctief, innerlijk streven, ook al was dat al hobbelend met een rollator, onhandig voorwaarts. En dan je eigen sterfelijkheid, die onontkoombaar is: 'Het zwaard van Damocles hangt boven mijn hoofd', zei ze eenvoudigweg. Maar bang voor de dood was ze weer niet....
Dit soort dingen gingen door mij heen, zittend op een bankje in de zon. En toen fladderde daar ineens weer een dagpauwoogvlinder. 'Áls je nou even neerstrijkt op mijn broek, dan weet ik dat jij het bent,' dacht ik. Terwijl een andere stem in je ook meteen zegt: hé, wat een onzin! Maar de vlinder streek neer en opende even haar vleugels voor me. En ondanks de gedachte dat dit toeval is, valt het je óók toe.