Hoe kan dat? In die 150 psalmen, sommigen heel lang, sommigen kort? Ook ik vond het nooit vervelend om mij ertoe te verhouden, ik had nog niet de situatie van broeder J. bereikt, de tuinman, die vaker ronduit zei, dat hij het een sleur vond. Als ik hem over de kloostertuin en vooral zijn dahlia’s hoorde praatten, hij wilde aan mij de kunst van het ‘dieven’ leren, knoppen weghalen om uiteindelijk één heel grote dahlia op een heel dikke steel over te houden, dan was er altijd een twinkeling in zijn ogen: de natuur verveelde hem nooit.
Ook ik gebruikte de psalmen altijd in mijn meditaties. Het zijn compacte teksten waar de breekbare mens met dat hele gevoelsleven en alle ervaring, van intens verdriet en onderdrukking en leed tot intense vreugde en jubel, dit allemaal in een context zet van een groter geheel, van ‘God’. En die wil uiteindelijk alleen maar dat het goed met je gaat, als je ‘rechtvaardigheid’ hoog in het vaandel houdt. Als je vol bent van ‘God’, de bron van liefde, ja, dan zijn de psalmen dé uitgelezen teksten om je in woorden de hele tijd te verhouden tot...dit Geheim. Het clarissenklooster De Bron, waar ik me verbonden mee heb gevoeld en waar ik in de kapel die meditaties begeleidde heeft als motto vers 7 uit psalm 87: En zij zingen, dansend hun reidans: “al mijn bronnen ontspringen in u!” En dan zijn het tenslotte toch het gewone menselijk geworstel en gedoe, waardoor zo’n verbondenheid er niet meer kan zijn in de ‘gewone wereld’...
Dan blijft er een ander motto voor jezelf over, waar iets van die trouw aan die ‘kloostertijd’ in blijft bestaan, het was toen ook al mijn lievelingspsalm: Nr 84, de versen 5 en 6: Gelukkig die wonen in uw huis, die immer u mogen loven; gelukkig de mensen die sterk zijn in u, met de pelgrimsweg in het hart’. Dát dus: het huis kan overal zijn, als de pelgrimsweg in je hart is: niet vastroesten in eigen gewoonten en ‘zekerheden’, altijd dus in beweging blijven...En ‘lovend’ in het leven staan, niet zeurend en klagend, al is weeklagen wel weer heel gewoon in de psalmen.
En wat waren nu de regels die in willekeur verschenen? Welnu: Dat was psalm 75, vers 7 en die bracht bovenstaande woordenstroom op gang, waarschijnlijk omdat ik daar lees, dat het niet ergens op de wereld is, op één concrete plek, waar ‘God is te vinden’ en dat zijn maar woorden die gaan over thuis komen: Wacht het niet uit het oosten, het westen (ik associeer dit met mijn eigen reislust, zowel in oosterse landen als in het westen), niet uit het rotsig woestijnland (de Bijbelse God wordt vaker gevonden na een periode in de woestijn.)
Nee, ‘het’ is niet ergens op een plek te vinden, het gebeurt aan je. Vers 9 zegt: In de hand van de Heer is een beker met schuimende wijn, zwaar van geuren, daaruit schenkt hij. Maar ‘die het kwade aanhangen op aarde’ die krijgen alleen de droesem . De droesem is de afval van de wijn, het laatste aan vaste stof die in de wijn over kan blijven en daarom moet je een liggende wijn in de fles eerst rechtop zetten, zodat de droesem naar de bodem kan zakken en dan heel langzaam uitschenken, heb ik ooit nog voor mijn horecadiploma geleerd.
Wijn! Een godendrank, toch leuk dat er over God verteld wordt dat zij je graag een goede wijn wil laten drinken met heerlijke geuren...En wat zijn deze woorden in dit blog verder waard? Ik weet het niet, ik ga maar een eind wandelen ‘met de pelgrimsweg in het hart.’