Dit is een ode aan broeder Janus die mij ooit in het klooster in Velp-Grave de dahlia’s leerde dieven. Hij was zeer rücksichtslos. Alles, elke knop of al ontluikende bloem rondom die éne grote, álles moest weg. Ten bate van die éne grote, die wel vier vuisten bij elkaar, zó groot, kon worden, en menshoog met een bijna onbreekbare stengel. Ik vond het soms jammer, en nam de afgebroken steeltjes met knoppen en bloemen dan mee naar mijn kamer en zette ze op water. ‘Nu weet je hoe het moet, voor als ik er niet meer ben’, zei hij. 
Ach, broeder Janus…die ook zo duidelijk vond dat de kloostertuin géén moestuin mocht worden. Daar is die tuin niet voor bedoeld, zei hij eenvoudigweg. Er stonden oude appelbomen, notenbomen, kersenbomen, aalbessen en kruisbessen, maar dat was wat anders dan daar groenten gaan kweken. 
Nú denk ik ineens dat die bomen en struiken daar alle seizoenen bleven, jaar in, jaar uit; je kon genieten van bloesem en de vruchten en dat dit iets héél anders is, dan de relatief snelle groei en oogst van groenten. 
En misschien was dat ook zo met de dahlia’s: Het gaat niet om de hoeveelheid, maar om die Ene machtige grote…wellicht zoals er ook uiteindelijk alleen maar die Ene is, die hij God noemde. Het dagelijks koorgebed vond hij vaak ook sleur, maar hij was van de vroege ochtend tot in de schemering bezig in de tuin.
Er wonen nu ook leken in het klooster van Sint Agatha en er is een groot kerkelijk archief. Een sfeervolle plek op een prachtige locatie, vlakbij de rivier.
Ja, het rivierengebied met het omliggende land; we waren het eens dat dit toch wel het mooiste Nederlandse landschap is.
En er zijn kleine strandjes en zomaar zo’n dikke oude boom, waar de boer dan met respect de mais omheen plant, en er is ook een oud Romeins fort.





 
