Vrijdag gaf ik weer meditatie. Het ging over Psalm 12. Die gaat voor mij over taal, de oprechtheid van woorden, het grote verlangen daar naar. Dat woord en daad samenvallen, dat mensen betrouwbaar en eerlijk zijn. Onomwonden vraagt de psalmist, de zanger aan God: Grijp toch in, want om mij heen zie ik dat de mensen onoprecht zijn en sluw van lippen. Ik mijmerde wat over, lippen, de mond, het zintuig waar alles wat binnen in ons is, naar buiten komt.
De zegenwens op het einde gaat aldus:
Moge de stilte je helder maken
helder als water uit een zuivere bron
Moge de woorden die je spreekt
uit dezelfde bedding komen
als waar de bron uit borrelt:
de Stilte.
Moge de woorden terug keren
van binnen naar buiten naar binnen
dat hoofd & hart en ziel & geest
trouw zijn aan elkaar:
muziek maken, stralende taal
en het spreken als zilver wordt
en het zwijgen daarna, als goud.
Moge je je kunnen overgeven
aan de Bron van Liefde
Die alle woorden loutert en zuivert,
Zó dat wij gaan naar elkaar.