Ik zit buiten in het donker bij een warm vuurtje. Dat doet mij mijmeren. Ik luisterde nog eens naar die twee liedjes van Amanda Strydom: Pelgrimsgebed en Skielik is jy vry. De eerste is gezongen naar Vader en Moeder God. Dat elke pelgrim, elke zwerver thuis komt. Dat God je ‘binnengoed en buitenstaan’ kent, wat een mooie Zuid Afrikaanse woorden.... en de tweede gaat erover dat je je plotseling vrij kunt voelen, juist doordat je op niemand leunt, omdat niemand je kent.
Die twee houdingen lijken elkaar uit te sluiten. Tenminste in een verstaan van ‘God’ als een buitenaardse entiteit die alles kent en jou omvat. Maar stel dat ‘God’ nou juist werkelijk wordt als je jezelf kunt dragen, in alle eenvoud, zonder illusie kunt leven, je jezelf niet afhankelijk maakt van wat anderen van je vinden?
Stel, dat de ervaring van thuiskomen, die veel mensen kennen, thuis: niet bij een mens, niet bij iets of iemand dat je zomaar kunt aanwijzen, en dan toch écht diep thuis, helemaal in vrede met jezelf, je niks meer hoeft te worden of te zijn... stel dat dit zo’n ongelofelijk mooie ervaring is die je intens dankbaar maakt, waardoor je je werkelijk vrij voelt, stel... dat zo ooit het woord God daaruit is ontsprongen?
Zoiets moet het wezen, zo ongeveer is dat voor mij... Plotseling ben je vrij, omdat het pelgrimsgebed als vanzelf in je opspringt. En het vuur knettert en knapt. Het hout verteert en verdwijnt en wordt warmte en licht.