zondag 20 september 2020

Waarneming

‘Ik moet weer even koffie drinken, want dat hoort bij een mensenleven’ hoor ik mezelf  zeggen tegen Joep de  kat, die voor het eerst zich nestelde op mijn schoot en zich tot nu toe niet veel liet zien. Maar gisteren heb ik hem uitgebreid geaaid en aandacht gegeven toen ie brokjes at en zie hier het resultaat. Het is Sam die bij voortduren om mij heen is, terwijl hij als schichtiger te boek staat. Poezen blijven wonderlijke, wonderlijke wezens. Hoe ze op een volkomen eigen wijze er zijn: Sam kan op een meter afstand naast mij zitten en heel lang alert rondblikkend kijken, waarbij ik dan denk: zit je nu Joep op aan afstand te houden dat die niet dichterbij mag komen? 

Misschien verzin je maar wat, maar wellicht is er toch een innerlijk leven bij dieren, waar we nog geen weet van hebben. Of een geheugen dat wellicht bestaat uit geursporen, want hoe kan het dat Sam meteen verschijnt bij mijn aankomst en ik vanaf de eerste keer dat ik oppaste, alweer lang geleden, ook een gevoel had een 'klik’ met hem te maken. Bij baby’s die nog niet kunnen praten, heb ik dat ook: dat je wacht op die ‘klik-ervaring’ en dat die dan blijft en een baby meteen weer gaat lachen als deze je ziet.

Maar ik wilde over iets heel anders bloggen: de ervaring dat de aan jou nabije context bepaalt hoe je een omgeving ziet en beleeft en vorm geeft. Want ik was nu het bos om mij heen gewend, de vele bomen bij elkaar die de sfeer bepalen zonder horizon. En toen kwam ik hier en ineens viel mij de oude losstaande eik op bij de ingang van de moestuin. Ik ging er voor het eerst in de loop van de ochtend onder zitten met een boek en ervaarde ineens de twee andere grote oude eikenbomen die in een diagonaal staan en tesamen het hele terrein van voor aan de straat tot achter in de weilanden het geheel markeren en ik zat in het middenstuk tegenieten van de vele doorkijkjes, alle kanten op.

Nog nooit gedaan en dat komt omdat de nabije context waarvanuit ik hier voor het eerst langer was, het klooster was. Tevoren zat ik in de ochtend en tot vroeg in de middag aan de ene kant van het huis in de bloementuin en dan verplaatste ik mij naar een andere zijkant met uitzicht op de weilanden. En tussendoor werkte en wandelde ik in de moestuin. Zoals dus in het klooster: een strikte scheiding tussen wonen en bidden binnen en werken en mediterend wandelen in de kloostertuin.

Gisteren was ik voor het eerst in wel 25 jaar weer bij het Wylerbergermeer. Dat was indertijd een stukje buitenland waar we met een auto heen gingen vanuit de nieuwbouwwijk. En aan de andere kant van het meer woonde in Beek daar S. en dan wandelden we naar het meer, picknickend met een groep op het naaktstrand, in de nacht naar nachtegalen luisteren en vuurvliegjes zien ‘broeden’ in donkere gronden en vliegend tussen de boomstammen. Dat meer was vol avontuur en groots. Maar nu vond ik het zó klein, nu ik de hele zomer de weidse waterplas van de Berendonck mee heb gemaakt en er was bijna niemand want er was blauwalg. Zo’n andere sfeer dan  het volkse Berendonck: oudere sjieke mensen die er vanuit Beek rondwandelden en bij de avondschemering sjamaan-achtige geluiden van een jongen met ontblote bast in het riet en  toen ik langs hem liep rook ik de wiet. 

Ik denk aan die anekdote die ik hoorde of las bij de introductie van het vak culturele antropologie: een jongen uit de rimboe wordt gedropt in een grote stad en krijgt een rondtoer door het verkeer en de drukte. Aan hem wordt gevraagd hoe hij het vindt en  wat hem is opgevallen. Hij zegt meteen: de bananen hebben hier een andere kleur.