Soms zijn er wonderlijke ervaringen, waarvan het geen zin heeft om ze te gaan beredeneren of rationaliseren. Ik ga het concreet maken. Ik las de graphic novel van Zoe Thorogood. Deze belandde vorig jaar in alle top-tien lijstjes op internet van mensen die filmpjes maken over het genre, van allerlei pluimage. Toch schafte ik het niet aan, want nergens kon ik zien hoe zij tekende. Tot in Venetië, waar het boek ook lag in mijn favoriete ‘queer’-boekhandel. Ik wist meteen dat ik het wilde hebben. Zij beschrijft haar eigen moeizame gang in het leven, ze heeft zelfmoordgedachten. Alle stemmen in haar hoofd zijn getekende personages. Het is origineel en weer zie je dat door te tekenen je zoveel kunt zeggen op één pagina.
Maar ik dwaal een beetje af. De dag ervoor raakte ik in een mijmering verzeilt omtrent zij die heen gegaan zijn, de doden. Mijn ervaring dat ze minstens het eerste jaar als heel nabij aanvoelen, ze zelfs met mij praten en dat er dan een moment komt dat ze zeggen: en nu moet ik gaan…Wat is dat? ‘Gewoon’ hoe het rouwproces in je hoofd verloopt?…Of zijn ze ‘ergens’ nog wel levend en aanwezig, alleen zodanig dat wij hier niks van snappen? Het is de aloude vraag of er leven na de dood is; onbeantwoordbaar.
Ik dacht eraan dat Moeder de eerste jaren aanwezig bleef doordat ik onverwacht de Dagpauwoogvlinder zag en dat dit nu toch allang niet meer gebeurd was…Zou ze zich nog bekommeren om hen die haar zo lief waren, dat ze deze bij leven niet los kon laten?…En toen: tijdens het lezen van bovenstaande boek, over een meisje met een niet heel makkelijke jeugd, vouwde een Dagpauwoog haar vleugels uit op de vlinderstruik voor mij. O!, wat toevallig nou, dacht ik.
Maar het werd nóg aparter. De Dagpauwoog kwam terug en streek neer, met haar gezicht naar het plaatje waarop te lezen was: Lets go find your parents. Het jonge meisje had net verteld dat pinguïns haar lievelingsdier was. En die ben ik ook gaan sparen, als tegenhanger van olifantjes, waarvan Vader ooit bedacht had dat ik die moest gaan verzamelen.
De vlinder bleef uitzonderlijk lang zitten, met opengevouwen vleugels. Wat is ze toch mooi, met zachte warm-bruine haartjes rondom haar lijfje. Ik zag hoe ze haar oogjes open en dicht deed en haar tongetje dat zich uitstrekte en weer ineen rolde. Ik kon niks anders dan horen: hier ben ik, ik ben er nog, we zijn je niet vergeten.
Ik laat deze beleving voor wat het is en ga deze niet analyseren of beoordelen. S’ avonds floot er een merel, vlak voor het onweer en de regen losbarstte. Blackbird singing in the dead of night; take these broken wings and learn to fly…Ik dacht aan Broer, die ook van het bos hield.
Vanochtend was dit het eerste bericht dat ik las: archeologen in Bulgarije hebben helemaal toevallig een gaaf beeld gevonden. Ik denk: wie weet wat er allemaal nog is, wat wij nu niet kunnen zien. Hoeveel is er wellicht waar we geen weet van hebben, wat nu nog voor onze ogen is verborgen.