Gisterenavond bij de Franciscaanse leesgroep lazen we 'Fioretti 12', een heel kort 'Bloempje', een verhaaltje dus, over Franciscus en zijn broeders. In dit verhaal vraagt Franciscus aan Masseus, een beetje zijn oogappel en iemand die begaafd is in gebruik van het woord, om nu eens alle praktische taken op zich te nemen: koken, portier zijn, uit bedelen gaan. Masseus doet het. Maar na korte tijd zeggen de medebroeders tegen Franciscus, dat ze dit niet zo willen. Franciscus gaat hier op in en alle taken worden herverdeeld en iedereen is blij.
Als leesvraag had ik meegegeven: naar wie in het verhaal gaat je sympathie uit en waarom? Het is altijd boeiend hoeveel verschillende leesversies er dan op tafel komen. Sommigen vonden Masseus het sympathiekst, de ene omdat hij medelijden met hem had, dat hij zich dat laat gebeuren, de andere omdat ze juist bewondering voor hem heeft, dat hij zomaar luistert naar Franciscus, zonder tegen te stribbelen.
Weer anderen hadden de meeste sympathie voor de medebroeders, maar ook allemaal met een eigen reden. De ene vond het mooi dat ze als het ware toch boven zichzelf uitstegen en het niet wilden om als prinsjes in de watten gelegd te worden. Weer een ander omdat ze zelfinzicht hadden en inzicht in Masseus: een ieder moet alle kwaliteiten die je in je hebt, kunnen exploreren. Grappig was, dat anderen de broeders juist wantrouwden: die hielden van hun eigen taken, die hen nu door Franciscus waren afgenomen en konden ze nu terugkrijgen, door het zogenaamd voor Masseus op te nemen.
Weinigen vonden Franciscus zelf het sympathiekst. Wat een tiran, wat een onzin, die oefening in nederigheid! Maar degenen die hem het sympathiekst vonden, die wezen juist op het vertrouwen dat hij had in zijn broeders, om samen te zoeken naar een wijze van leven die iedereen zou kunnen bevallen.
In de pauze begonnen de kloosterlingen en de ex-kloosterlingen spontaan te vertellen over de mistoestanden in het verleden, over bruidschatten die bepaalden wat voor taak je in het klooster kreeg, over de rangorde tussen de geleerde broeders en de werkbroeders, over het gescheiden bidden en recreëren en de opdrachten die je kreeg die je alleen maar ongelukkig maakten, zonder overleg of aanziens des persoons. Het schoot door me heen dat mijn kloosteravontuur eigenlijk ook niet goed had kunnen gaan, met broeders die ook uit deze repressieve cultuur komen.
Na de pauze bracht ik een verhaaltje van Toon Tellegen in: 'De verjaardag van de zandvlieg'. Die zendt briefjes het bos in naar zijn mededieren met een verlanglijst waarop staat dat ze één suikerkorrel mogen neerleggen en dan meteen hard moeten weglopen. Ze mogen niet gefeliciteerd zeggen, niet vieren, niet gaan zingen, niet gluren achter een boom, niet dansen en... niet boos zijn. Op het einde van de dag komt de zandvlieg naar buiten, ziet een hele grote hoop suiker en fluistert zachtjes: dank je wel...
Het grappige of eigen-aardige was, dat ook dit verhaaltje zulke verschillende belevingen teweeg bracht en dat die enigzins paralel liepen met de eigen interpretatie van het Fioretti-verhaaltje. Sommigen vonden de zandvlieg een slimmerik, die nu zonder veel moeite zijn wintervoorraad klaar had. Weer anderen vonden het mooi dat die kleine zandvlieg bleef bij zijn eigen aard en verlangen en dat ook durfte te vertellen aan alle anderen. En er was bewondering voor alle dieren in het bos, die zich een verjaardagsfeestje door de neus lieten boren en met zo veel respect luisterden naar het verlangen van de zandvlieg.
En Ikke? Ik had de verhaaltjes bijeen gebracht omdat ik uit beide zo ontroerend veel vertrouwen vond spreken. Zowel in jezelf als in de anderen. Dat er zoveel mogelijk is met elkaar, als je je eigen aard en die van anderen volgt, laat ademen en leven.