donderdag 8 oktober 2009

Taal zonder mij

Ik heb kort achter elkaar twee boekjes gelezen van Phillipe Claudel, de ene heet Het kleine meisje van meneer Linh, en de andere Rivier van vergetelheid. Beide duiken in de microkosmos die elke mens is en vertellen over verdriet, rouw, afscheid en de poging om opnieuw te beginnen. Heel fijnzinnig, met zoveel mededogen, de sfeer is meeslepend, je blijft gebiologeerd in één adem doorlezen.

In Rivier van vergetelheid is de geliefde Paule van degene die de woorden schrijft, heel jong gestorven. Hij was een hoerenjong, maar hij heeft door Paule de doorreis kunnen maken van het beroep van zijn moeder, naar de ervaring wat liefde is. Nu huurt hij anoniem een kamer in een klein dorp langs de Maas, gaat elke dag naar het café en laat zijn wereld bestaan uit zijn hospita, de pastoor, de doodgraver en de cafébezoekers. Onderwijl schrijft hij zijn verhaal.

Er zit een alinea in, die ik al wel vijf keer heb overgelezen: Soms ziet Pergus me schrijven en begint hij over kruiswoordpuzzels, dan denken we samen na over hermetische definities die ons langs de oevers van rivieren naar steden vol medeklinkers voeren. Dat is niet dwazer dan iets anders; niet gekker dan dat ik woorden dwing mijn rouw te verwerken en tot uitdrukking te brengen, dat ik van ze verlang dat ze doen wat ik zelf niet wil of kan.

Hier wordt als in een extract of als een elixer, in héél geconcentreerde vorm, vertelt wat de genezende kracht is van de aanwezigheid van zomaar een ander, tijdens intense rouw: je buigt je samen over een kruiswoordpuzzel en dat brengt je weer naar het land van de levenden, terwijl je in je verdriet en rouw, je wellicht liever in het land van de doden wilt zijn.

In deze snelle tijd, wordt het een mens bijna niet gegund om intens te rouwen, en maken antidepressiva je ziel mat en ontroven je ook van de mogelijkheid om zélf weer je ziel te laten glanzen, zoals wanneer je met je mouw een dof sterappeltje kan laten glimmen door die op te wrijven. Moet je je wel bewust kunnen blijven dát je een appel, ofwel een ziel bij je hebt...

De tweede zin gaat over het vreemde, dat taal eigenlijk is en daarmee het menslijk bestaan in het algemeen. Je begint te schrijven en buiten je bewuste wil om, komen er beelden en soms gevoelens op, die je niet kunt regelen en controleren. Je lichaam en je geest die op zo'n moment samenwerken blijken meer te zijn dan een machine die je kunt afstellen of die je aan of uit kunt zetten.

Wie rouwt, verdriet of pijn heeft, die kan soms helemaal niks meer. Die wil niks meer. Maar taal: het reiken naar je eigen binnenwereld en de buitenwereld, taal; de woorden dwingen om te komen als je verstomt en afgestompt bent door de pijn en het verdriet, zulk soort woorden die breken je weer open uit je eigen schaal, laten je een wereld zien die er toch nog wacht op je. Taal zonder mij: zo heet het rouwboek dat Kristien Hemmerechts wijdde aan de dood van haar toenmalige partner, de dichter Herman de Coninck: nu pas dringt de volle betekenis van die titel tot mij door.

Wie dan alles doorleeft heeft, wie de woorden en de gevoelens kan laten komen en gaan zonder censuur, die komt dan ook in een gebied waar het zomaar van zelf stil wordt. Dan herleef je, verrijs je weer en kun je er weer zijn in de stilte, terug in het land van hen die werkelijk leven.