dinsdag 6 oktober 2009

Marc Mulders

Soms moet het moment rijp zijn, wil iets werkelijk bij je binnen komen. Dit overkwam me gisteren, toen ik het boek inbladerde van de kunstenaar Marc Mulders, dat Nevel/Mist heet. Het was zo'n donkere, mistige dag en dat helpt wel. Plus het gegeven, dat dit mistige de context is, voor abstracte schilderijen, waar in elke dikke ronde druppelvormige penseelstreek, zoveel Monetachtige kleuren zijn verwerkt. Die combinatie triggerde me.

Ik had al eerder werk van hem gezien: glas-in-lood-ramen in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, in de St Jans Kathedraal in den Bosch, in de St Stevenskerk in mijn eigen stad. En in musea zag ik zijn luchtige pauwen, waarin kruiswegstaties zaten geplakt of een gezicht van Jezus van een oude frescoe. Geconstrueerde foto's van bloemblaadjes, met daarin een huilende Maria... dat soort ongein, zou ik al bijna typen.

Want zo was het wel een beetje, voor me. Het raam in de Nieuwe Kerk in Amsterdam vond ik wel prachtig, maar ja, die zag ik weer in de context van de tentoonstelling Wereld Natuur Kunst, die Broer aldaar heeft vorm gegeven en dan spreekt zo'n raam omdat het een van de stemmen was, waar kunst uit alle werelddelen gekoppeld was aan de natuur en levensbeschouwingen all over the world.

Nu openbaarde het werk van Mulders zich in al zijn kracht en vielen de verschillende dingen die hij doet in één. Hij zegt zelf over zijn werk dat hij genereus wil zijn. En ineens ervaarde ik wat al die klodders dikke verf, zonder begin en einde betekenden: een poging om de veelkleurigheid en veelvormigheid van de natuur te communiceren en iets van een mystiek geheim daarachter of daarboven of eromheen.

Genereus willen zijn, omdat er een ervaring in je is dat de natuur zelf ook zo genereus is. De natuur: het geheim van groei, bloei verval, van veelvormigheid, van grootsheid en teerheid tegelijkertijd. Op de voorkaft van het boek zijn donkere atelier en op een van de laatste bladzijden zijn uitzicht op een tuin in nevelen, ordelijk: een gazon, wat stoelen, enkele bomen en struiken. En tussen die twee kaften een lyriek, die bijna geen raad weet met zichzelf.