Gisterenavond naar het Poëziefestival Onbederf'lijk Vers geweest. Adriaan van Dis kwam en dat was al reden genoeg. Ik heb een zwak voor hem en daarom vond ik hem natuurlijk goed. We keken elkaar even recht in de ogen en hij knikte lachend naar me en daarom herkende ik hem aanvankelijk niet en dacht dat het een vage bekende was. Doet A. dan aan poëzie? Ja, al in de roman Indische Duinen, maar dan gewoon achter elkaar geschreven. Twee bundels heeft ie; Totok 1 en 2 en Totok is een Indische Nederlander, in de ogen van de Indonesiër is dat de vreemdeling.
Onder het pseudoniem Jan Balkon schreef hij in een tuintijdschrift van het Trambedrijf. Hij zong een tante Leenachtig zonnebloemenliedje en hij eindigde met een scherp voorgedragen liedje over Pim Fortyun, een week na zijn dood geschreven: 'De Kaalkop' die in het licht de vreemdelingen het land uit wil zetten maar in het donker van de darkroom het zaad van een Turk en een Marokkaan weet te onderscheiden. We hebben Adriaan twee keer bekeken: in het begin van de avond en helemaal op het einde. Kwaliteitje.
Tussendoor naar de Nikolaaskapel gelopen op het Valkhof. Heel apart om in die ronde middeleeuwse kapel in de avond te zitten luisteren naar de dichters. Ik kwam voor Nachoem Wijnberg die dit jaar de VSB-Poëzieprijs ontvangen heeft. Hij is zo'n dichter die, zo bleek, niet moet willen optreden: thuis in de stilte en het witte papier komen zijn woorden tot hun recht. Daar buiten is hij een vreemdeling, wiens woorden bij zijn voordracht veranderen in ijle spookdiertjes, vaag en mistig en gehuld in een grauwsluier.
En het gebeurde mij weer, zoals twee jaar geleden: je lachen moeten inhouden en bijna niet meer weten hoe. Het zal de combinatie wel zijn: die doodsaaie Nachoem werd opgevolgd door een soort vrouw bij wie ik bij opkomst al dacht: O help, o nee, alsjeblieft. Zo iemand die iets uitstraalt van: Ik ben Diep en Expressief en Alles Voelend. Ze begon en ik besloot al ras me ernstig bezig te houden met de stenen bogen van het kapelletje en het houten plafond. Toen hoorde ik haar zeggen: ...De tam tam van je lid en klodders zaad vliegen de ruimte in. Help!
Al met al zegt het wel iets over de kracht van woorden. Hoe slechte poëzie een vrijplaats wordt waar de would be-dichters dolen in hun eigen particuliere associatievelden en iedereen voorgoed een buitenstaander wordt, een vreemdeling. En hoe goede poëzie een vervreemding effect geeft aan de gewone wereld, zodat je die op een nieuwe wijze kan bewonen.
Verrassing was Marleen van der Velden, pas 22 jaartjes oud. Ze kwam op in een bruinige overgooier met witte bloemetjes daarop en een witte koltrui en H. begon al te gniffelen, terwijl I. haar bestraffend aankeek. Die dacht later dat het wellicht een deel van de act was: dat gekke slordige kapsel en het brilletje gaven haar een hoog Theo en Thea-gehalte. Ik dacht van niet. Ze is gewoon zo, zoiets is allemaal weer in, zei ik. Maar we waren het er alledrie over eens: zij is veelbelovend goed.
De ene denkt dat een sprankelende voordracht je uit je slechte woorden kan redden, de andere denkt dat de woorden zo goed zijn, dat de voordracht er niet toe doet. De echte kwaliteit zat 'm gisteren in het naturel aanwezig zijn, met een vleugje pastiche en goede woorden in huis hebben: het vreemde kwam zo vanzelf nabij: Onbederf'lijk Vers.