Vanochtend bracht YouTube een filmpje van Nils Frahm. Dát is lang geleden... er was een periode dat ik even fan was, ik bekeek allerlei filmpjes van hem en zijn pianomuziek. Hij begon aanvankelijk met alleen een piano, soms klonk de muziek minimalistisch en hij begon te experimenteren met geluid: hij dekte bijvoorbeeld delen van zijn piano en de hamertjes af met vilt, en tenslotte begon hij er ook elektronische geluiden, gegeneerd uit computers enzo aan toe te voegen. Toen verloor ik mijn belangstelling. Ik vond hem alleen met zijn piano toch het mooist.
Het was zeven jaar geleden, ook in deze laatste dagen van een jaar, dat ik hem heel veel beluisterde, en bekeek. En ik zie in dit blog de titel van dat ene lied waarmee mijn belangstelling begon: Said and Done. Ik was in Amsterdam en herinner me, hoe ik op deze laatste dag van het jaar, altijd op zoek ging naar oliebollen. Dat hoort er voor mij bij, zelf gebakken of niet. Gisteren heb ik ze gescoord in Beekbergen en gelukkig hoefde ik daar niet Appie voor in, want daar stond een rij. Er was een kraam naast.
Door Nils Frahm, precies vandaag, komen al deze herinneringen terug: Amsterdam die keer met een pak sneeuw, zó machtig stil, ook in het Vondelpark. Alle musea die ik jarenlang in een paar dagen tijd dan langs ging. De ijsbaantjes voor het Rijksmuseum en op het Rembrandtplein, de grote verlichte kerstbomen en de straatjes... En was er de laatste jaren ook geen Lichtfestival? Oud & Nieuw; het knallen met uitzicht op het Nemo, het laatste jaar zag ik het Nationale Vuurwerk zowel op de tv en in het echt in de lucht. Overal mensen op de balkons en op straat en daarna zelf de straat op naar de Chinese wijk, die hun vuurwerk later startten. Wat zal het er vanavond anders zijn... en ik zal in de stilte van het bos een vuurpijl aansteken die ik kreeg bij de Chinese afhaalmaaltijd in mijn stad. O, nee... helaas, wishful thinking: ik pakte het erbij, het blijkt een kalender te zijn.
Nils Frahm... nu met het nummer Says. Dat zou je de actievere vorm kunnen noemen van Said & Done. Het bevat dezelfde sfeer van aanhoudende urgentie, onontkoombaar. In Said & Done, is het een terugblik zou je kunnen denken, hoewel ik indertijd een soort van gespannen verwachting hoorde, iets wat naar een climax gaat, een bevrijding. Says lijkt actief in het hier-en-nu: he/she says... En wat zeg je dan? De beelden erbij zijn in grijstinten, vlekken komen en gaan. Bij een live-optreden van hetzelfde muziekstuk zie ik de vele elektronica die er bij komen kijken. Dat is bijna jammer om te zien, het is een beetje als The Making Of... en haalt ook magie weg. Magie?... Is dat het woord? ... Een exacter woord voor wat ik hoor is: levensstroom.
Merkwaardig. Het heeft iets van een associatieve tijdmachine. Vier ansichtkaartjes in een vergeeld gescheurd zakje van de kantoorboekhandel in Elburg. Ik pakte het nu mee uit mijn nieuwbouwhuis van mijn tafel boven, tussen alle boeken, omdat op één van de kaarten 'Hoenderlo, zandverstuiving' staat, een echte zwart-wit foto. De tweede kaart blijkt iets soortgelijks te zijn: 'Elburg, Doorkijkje Vispoort', een ander familie-vakantieverblijfplaats. En dan nog: 'Twente, Midwintershoorn', een boer op klompen die de zware hoorn laat rusten op een waterput met kale bomen om hem heen.
De vierde kaart is in kleur en toont de Waal vanaf de oude brug met daarop het uitzicht op de Waalkade en de St. Stevenstoren in de verte. Daar werd pakweg 25 jaar later het laatste huis van mijn ouders gebouwd. Ooit heeft Moeder, neem ik aan, deze vier ansichtkaarten bij elkaar gevoegd en bewaard in dit zakje, want ik nam het mee uit de inboedel van de Waalkade toen ik alle foto-albums, brieven en papieren heb bekeken. Ik vond het op mijn beurt, de moeite waard om te bewaren, toen niet wetend dat ik zelf weer in Hoenderloo terecht zou komen in een boshuisje...
Die ansichtkaart van de Waalkade blijkt verstuurd te zijn door Vader naar Looweg 27 Hellendoorn. Dat is het boshuisje waarvan ik eerst dacht dat dit rond Hoenderloo was, ik noemde het bij de receptie hier, toen ik mijn huissleutel kreeg, maar ze zei: Hellendoorn ligt in Overijssel. O...het is daar waar ik sterke herinneringen heb aan een huisje in een bos en een vuur dat we buiten maakten met mijn peetoom, er is een foto waar ik er met mijn handen in mijn zakken naar kijk.
De kaart heeft een postzegel van 4 cent en is gericht aan zijn ouders, mijn moeder natuurlijk en de eerste drie kinderen. Vader in Nijmegen, zijn gezin en ouders in een huisje... had hij nog geen vakantie? De poststempel is 1962. Ik was vier jaar... de twee andere zusjes waren er nog niet... Ik kijk op Google Maps: wat zou er van over zijn, zou het nog bestaan? Ja! Er staan nog steeds boshuisjes en het eerste commentaar toont dat er iets niet veranderd is: 'Jammer van de vele wespen'. Dat was een ramp toen, vond Moeder, het raam zag letterlijk zwart van de wespen... Ik vond het wel fascinerend; ik zie het voor mij, hoe ik aan tafel keek naar hun trage bewegingen op de ruit en Moeder steeds zei: niet te dichtbij komen!
En zo bestrijken deze kaartjes een hele levenscyclus. De dennenboomtak op het kaartje uit Hoenderloo, ziet er exact zo uit, als waar ik nu naar kijk, buiten... En de midwinterhoorn? Daar heb ik geen herinnering aan uit mijn kindertijd. Wél aan de laatste wandelingen die ik met E. maakte... Kondigden zij toen al een naderend afscheid aan? Zo beleefde ik dat niet, er was alleen maar gezelligheid, warme erwtensoep en chocomel, groepjes dansende boeren, kerstliederen en het diepe geluid van de midwinterhoorn... Ik bewaar dit alles maar in mijn hart. Je weet niet hoe de wegen van aankomst en vertrek verlopen... Ik ervaar het als een soort van wonder dat ik in de cyclussen van de tijd, in mijn boshuisje ben gearriveerd.
'Mooi hé?!' glunderde E. van de technische dienst, 'mooi hé?!' Ik zag eerst voor het raam zijn breed lachend gezicht en hem wijzen naar achteren en hij wilde alweer doorlopen. Ik wist wel waar het over ging en ik liep dus naar mijn voordeurtje en zei in de drempel: Ja, geweldig!. Hij had mijn douche geverfd tijdens mijn afwezigheid. 'Ik was al een paar keer langs gereden, je leek er niet te zijn en toen zag ik je fiets niet in het schuurtje staan en toen wist ik het zeker. Mooi hé!', zei hij weer.
Mijn douche had goedkope kalkverf die ongeveer bij elke douchebeurt een beetje meer afbladderde. Hij zou goede twee componentenverf bestellen die ze vroeger in de bouw ook gebruikten, toen hij nog schilder van beroep was. Ik zou dan wel twee avonden ofzo niet kunnen douchen en dan zou hij me een sleutel geven van het toilet/douchegebouw van de camping. Ik had toen gezegd dat ik wel twee dagen zonder douchen kon.
Eerlijk gezegd zag ik er wel een beetje tegenop, dat hij de hele dag bezig zou zijn en waar moest ik dan heen in deze kleine ruimte? en dan ook nog eens geen douche en wc... ik had al overwogen om maar voor te stellen om het tot de lente op te schuiven. Toen ik terug kwam vroeg ik me wel af of ik het elektrische plaatje van de waterkoker op haar kant had gezet, ik had het niet meteen door, al leek het me wel ook meteen lichter door de openstaande deur. Dit was natuurlijk ideaal: héél mooi, in alle opzichten ook héél precies en zorgvuldig geverfd.
E.woont met zijn vriendin hier vlakbij. Hun huis is heel gezellig versierd met ijspegellichtjes langs de hele dakrand en lichtjes in de bomen en ook een ster, geloof ik. Aantrekkelijk en gezellig om te zien en dan denk ik er meteen bij 'Nee!' zelf geen lichtjes buiten, dat trekt maar mensen aan, om door mijn straatje te gaan lopen.
Vandaag heb ik gewandeld over de stille steppen in de Hoge Veluwe Ik zag aardig verse hertensporen in de modder. Wandelen wekt vanzelf een gevoel van blijheid bij mij, nu... Gisteren wandelde ik in een grote kronkelende lemniscaat met mijn boshuisje in het middelpunt om halverwege te lunchen. Ik had het van te voren niet zo bedacht, maar na de wandeling later op de ochtend, was ik nog niet uitgewandeld, na een hele dag binnen, warm schuilend tegen de regen, de kou en de storm, dus nog een ronde aan de andere zijde. Ja, wandelen verzet de zinnen en brengt mij terug in mijn eigen leven...Hier ben ik...NU adem ik, NU leef ik... Er is niks anders dan dit: NU.
Er is iets raars aan de hand met de invulling en beleving van het woord 'verbondenheid'. Het is een woord dat ik in religieuze kringen vaak hoor, met name in de kloosters. Voor mij komt het woord pas tot leven, als dit actief van twee zijden gebeurt, er zijn als het ware twee uiteinden van een draad en beide moeten een omslag maken zodat er een knoop ontstaat en deze aan elkaar verbonden raken. Maar in de religieuze wereld blijkt de knoop eenzijdig: jij maakt de eerste verbinding... je verbindt je bijvoorbeeld in doen en laten aan een klooster, maar de andere kant legt niet dat andere gedeelte van de knoop, zodat ze aan elkaar vastraken...
'Verbondenheid' is dan iets abstracts, iets wat boven het gewone leven zweeft en waar je niet beide evenveel energie hoeft te stoppen. Als iemand waar ik mij mee verbonden voel iets van mij vraagt of mij graag wil zien, dan laat ik alles uit mijn handen vallen en ga ervoor. Maar ik heb nu toch veel meegemaakt en dat speelt zich allemaal in die religieuze wereld af, dat degenen die het vaakst dit woord in de mond nemen, niet thuis geven... De andere hoeft daar niet per se een 'religieuze' voor te zijn, ook werkzaam zijn in het veld veroorzaakt een blinde vlek. Beroepsmatig stel je 'God present' en misschien geeft dat zo'n boost aan je eigen identiteit, dat je vergeet om gewoon op het menselijke vlak, ook thuis te geven.
Tegelijk is het inherent aan 'verbondenheid' dat je het ook niet voortdurend, concreet in het hier-en-nu gestalte geeft. Je draagt vele mensen met je mee, soms denk je langer niet aan hen, maar de verbondenheid blijkt diep tot in je haarvaten aanwezig. Je eigen familie kan daar een voorbeeld van zijn: als kinderen is het zo vanzelfsprekend om broers en zussen te zijn, je leeft, speelt en zorgt voor elkaar. En dan word je volwassen, je vliegt uit dat nest, je vindt eigen wegen en de familie waaruit je komt, neem je voor lief. Je ziet elkaar op hoogtijdagen en soms dat ook niet... En er is ook een soms heel gezonde boodschap, dat je op zoek moet gaan naar je eigen familie, buiten je biologische familie om. Ook Jezus zegt dat tegen, in ieder geval ook zijn biologische moeder: jullie zijn mijn ouders niet...
Deze gedachten komen in mij op na het luisteren van het liedje The Blower's Daughter van Damien Rice. Ik snap niks van algoritmes, maar YouTube levert mij, voor mij uit het niets, de laatste tijd vaak precies dát, wat exact bij mijn eigen gevoels- en gedachtenstromen past... Het liedje gaat mij door merg en been. Steeds zingt hij: I cannot take my mind of you'. Het gaat over afscheid en verbondenheid die je in het dagelijkse leven geen vorm meer kan geven.
'Tussen droom en daad, staan wetten en praktische bezwaren', heet dat dan. Er is het dagelijkse leven, dat zolang als dat er vanzelfsprekend is, 'verbondenheid' in hoofd en hart er is. Zo is dat er vanzelf als jij in een klooster bent of in een kerk zingt, een preek aanhoort over verbondenheid, een stukje brood haalt en soms een slokje wijn daarbij drinkt, dat ook nog eens bij de katholieken het lichaam en bloed van Christus is geworden. Dát is nog eens een fantastische vormgeving van 'verbondenheid', om dit allen tegelijkertijd tot je nemen. Maar na de viering gaat elk weer zijns weegs...
Iets in je móet ook die eigen weg blijven gaan. Je kunt niet altijd je ogen op iemand blijven houden, dat schaadt ook het uitoefenen van verbondenheid met anderen... Maar soms is dat heel moeilijk, dat precaire evenwicht tussen verbondenheid en los laten.
Vanochtend vroeg werd ik wakker van de storm die loeide. Het heeft wel wat, de uitgestrektheid van de bossen is te horen. Alsof je geest mee waait, de ruimte in... ver weg... bestemming onbekend. Na het ontbijt, tijdens het Zondagochtendconcert in een lege Spiegelzaal in het Concertgebouw in Amsterdam, Beethoven klinkt, noteer ik het volgende:
Dennentakken zwiepen een specht klemt zich hoog aan een stam storm in het bos.
Mijn ogen gekleefd aan de verrekijker de wereld is rond.
Specht doet ook haar ding met scherpe snavel hakkend in schors.
Nekveertjes verwaaid kijkt achterom af en toe naar het grijze licht.
En zo komt er toch weer 'licht' voor... al jarenlang een persoonlijke traditie om dit woord te verwerken in een kerst/nieuwjaarswens. Dit jaar komt het daar niet van. De winkels voor papier waren allemaal gesloten, Ipad is stuk, dus ook digitaal is niks mogelijk. Misschien maar zo, dan... voor wie dit leest:
Vol goede moed 2021 in...
'We weten zo weinig van wat we geloven, gebeuren de dingen we zien het alleen'... noteerde ik ooit in mijn tienerjaren.
Ik liep door het bos naar de heide, het was een echte kerstwandeling, zou je kunnen zeggen, door de sfeer in het bos. Er waren veel groepjes met kindjes op een fietsje, honden, gemiddeld zes volwassenen keuvelend met elkaar. Dat is er anders nooit, een enkeling kom ik dan tegen, meer niet. Dit zijn de groepjes die nu in een vakantiehuisje zitten, die er hier overvloedig zijn langs de weg, waar ik helemaal op het uiteinde zit, Dit zijn dus de groepjes die zometeen met elkaar rondom de kersttafel zitten.
Dat zijn er dus meer dan toegestaan is, want elk huishouden zou maar twee bezoekers per dag mogen ontvangen. Maar ik kan het me zó goed voorstellen, hoe in het gevoelsleven de rekensommetjes gemaakt worden: De ouders beschouwen hun twee kinderen als één huishouden, al woon je niet meer bij elkaar. Hun aanhang zijn dan de bezoekers en kinderen mogen er wel zonder telling bij zijn. Hun kind beschouwt zichzelf met partner als één huishouden en broer of zus met een aanhang en de ouders ook enigszins als één geheel. Of zoiets. Misschien heeft iedereen zich van te voren laten testen want in een vakantiehuisje kun je onmogelijk met elkaar anderhalve meter afstand houden. Waarschijnlijk beschouw je elkaar tezamen maar even als één huishouden...
Broer had in zijn jongelingsjaren een favoriet liedje: Our House van Crosby Stills Nash & Young. Het zit deze dagen heel vaak in mijn hoofd. Dat huis, dat gevoel daar gaat het om, dat wil je graag altijd om je heen hebben en nooit verlaten. En ik kan het ook zingen, alleen in mijn boshuisje. Het gaat over helemaal op je plek zijn, samen vallend met je zelf, je gekend voelen en gezien. En zelf helder kunnen waarnemen en genieten van de dingen om je heen: Our house is a very, very fine house...
Dus zo wil je dat Kerst is en cijfertjes en grafieken tellen dan niet. Helemaal niet. Als na de Kerst er weer een opleving is van het virus, dan lijkt het mij dat iedereen dan maar mild 'moet' zijn over zichzelf en elkaar... De ene onttrekt zich juist aan familieleven om werkelijk Kerst te voelen, anderen kunnen niet kiezen tussen hun kinderen; het is allemaal oké.
Vreemd, hoeveel verschillende soorten van beleving er tegelijkertijd door je heen kunnen gaan... Gisteren fietste ik terug naar mijn boshuisje en ik was zo blij en dankbaar dat ik deze fietstocht kon maken. Zwaar bepakt met allerlei spulletjes waarvan ik de afgelopen maanden dacht: dát zou nog goed hier passen. Zoals al mijn haiku-bundels in de gebonden klassieke uitvoering van R.H Blyth, destijds een gigantische rib uit mijn studentenbudget. En een klein schemerlampje met roze licht, helemaal van stof, het ziet eruit als een paddenstoel. Ik zie het me nog kopen, in Parijs, als verjaardagsgeschenk voor Moeder, lang, lang geleden in mijn studententijd. Het stond bij hen op de slaapkamer.
De laatste 20 kilometer, ook door het Park de Hoge Veluwe, brak de late middagzon door. Wat een uitzonderlijk weids landschap, zoals ik mij de steppen voorstel. Er is zo'n lied met een tekst die komt uit één van de Bijbelboeken: 'De steppe zal bloeien, de steppe zal lachen en juichen...' Je zou zo graag willen dat dit waar werd...
Op deze kerstavond keek ik naar verschillende dingen op de computer: een zoom-viering van een dienst, daarna toch weer weg uit de meeting, de techniek haperde erg waardoor er geen sfeer ontstond van een echte viering, of misschien is dat inherent aan 'zoomen'. Maar ook was ik nieuwsgierig naar de nationale kerstavond. Een fijn initiatief om de natie samen te binden en ook goed gelukt, vind ik. Het klassieke kerstverhaal uit het Bijbelboek Lucas fris verteld, gelardeerd met popliedjes en 'kerk'-liedjes.
Apart om een jonge zanger zoals Buddy Vedder ook klassieke kerstliederen te zien zingen vol God en gloria. Hij heeft een swing in zijn lijf die de liedjes een nieuwe schwung geeft. Ik kende hem alleen als heel fanatieke kandidaat in Wie is de Mol?
Daarna ook de door en door traditionele katholieke kerstnachtviering vanuit de Nicolaaskerk in Amsterdam, waar ik vele jaren achtereen in deze tijd altijd wel even naar binnen liep omdat vlakbij, ik dan in het huis zat van broer Y. die dan ergens ver weg op reis was. Hij mist het reizen nu erg. Bij de eucharistieviering haakte ik af. De bekende gezangen dat was toch het mooist. Mits je niet exact kijkt naar de woorden...
Onderwijl liep ik ook af en toe naar buiten. Nog nooit was een kerstnacht tegelijk ook zo stil met de inktzwarte contouren van de bomen en het bos om mij heen, de halve maan die een rondgang langs het huis maakte. Soms een glimp van de sterrennacht, maar vaker was het bewolkt. Er was één ster die vanuit binnen soms te zien was, dan lichte hij op en doofde dan weer in de nacht... Laat het licht worden, we gaan op zoek naar lichtpuntjes... Dat thema kwam ook op de tv veelvuldig in allerlei toonaarden voor.
Natuurlijk: het is kerstavond, het is de stille nacht en de geboorte van het licht word gevierd... Maar soms wil het licht niet geboren worden. Of kun je eerder zeggen: dat al twintig eeuwen datzelfde verhaal rond wordt verteld van licht in een stal omdat er voor mensen geen plaats was in de gewone wereld, van herders uit het veld en de schapen die als eerste op bezoek kwamen getuigt, dat licht en lichtpuntjes geen vanzelfsprekend onderdeel zijn van een mensenleven. We blijven hopen, onuitroeibaar, telkens weer...
YouTube gaf mij vanochtend, nu het buiten nog donker is, een animatiefilmje; Thought of You van Ryan Woodard. Een man danst met een meisje, maar ze heeft ook iets van een lichtwezen, net niet helemaal reëel, niet zomaar aanwezig op de wereld. Dat geldt overigens ook voor hem. Ik zie er weer de kracht van tekeningen, zoals in elke graphic novel , hoe het beeld een extra gevoels- en betekenislaag toevoegt aan het verhaal. In dit filmpje is de animatie schokkerig en gebroken. Zoals het leven zelf ook kwetsbaar en gebroken kan zijn, niet zomaar vanzelfsprekend, maar er in de aderen altijd een dans aanwezig is, naar het licht.
Gewandeld langs de oevers. Van mijn huis in de nieuwbouwwijk naar de rivier: 7 km op de fiets. Na lange, lange tijd weer het gekabbel van water. Het getuf van de boten. De oude Waalbrug in een vurige zonsondergang. Het water dat meekleurt, de halfronde oranje vormen van de zandbaaien. Een grote fel verlichte sneeuwpop bij het Casino. Een heel groot rendier in warme lichtjes bij het labyrint. De buurman heeft mijn groenbak gevuld met oud blad uit zijn voortuintje, hij houdt mijn tuin aan de buitenkant ook bij, ze willen nieuwe hekjes voor, de oude zal hij bij mij aan de zijkant plaatsen.
De fietstocht van voor het boshuisje naar het achterhek van het oerwoudtuintje is iets meer dan 50 km. De eerste 20 km ook door de Hoge Veluwe. Je zweeft over de weg met een ebike. Alle kleuren en spullen in het drukke huis eens tot mij door laten dringen. Kijken zoals je in een museum kijkt, bijna met een soort van blanco belangstelling. O, ja, aan alles zit een verhaal. Wat leuk.
De afgelopen week ben ik twee keer in de Hoge Veluwe geweest. De eerste keer om vanaf de familieplek nu wél het jeneverbesbos te bereiken. De fietstocht vanaf mijn boshuisje daarheen is bijna 14 km. Het jeneverbesbos lijkt nu alleen maar per voet bereikbaar, vroeger met de familie stopten we er met de auto vlakbij. Het wegenplan is dus veranderd. Al in de buurt kreeg ik de herinnering dat daarmee iets was: met het plukken van de jeneverbessen wat we dan deden, voor in de zuurkool: ik hoorde moeders stem: Wees voorzichtig.
Aangekomen vond ik een boom waar de donkere bessen nog aan hingen, de andere bomen hadden heel kleine groene beginnetjes van bessen, die het komend seizoen nog moeten rijpen en ik ervoer meteen wat er met het plukken aan de hand is: de bessen zijn omgeven met de hele kleine fijne dennennaalden eromheen. Teruggekomen boog ik boven, op wat ooit de zandberg was en waar de hutten werden gebouwd, maar waar het nu zacht glooiend naar beneden helt zonder zand, het is nu een tapijt van dennennaalden: ik buig voor mijn jeugd op deze plek en de familie waar ik uit kom.
Gisteren fietste ik naar de ingang, zette daar de fiets tussen de witte fietsen en ging wandelen: na wat doorzichtig bos. waar je de verte al vermoed, kom je in een eindeloos grote vlakte met lichtgeel hoog riet nu en enkele bomen daarin. De lucht was blauw, de wind koud op de wangen, een beetje tegenwind... het heeft iets troostrijks, zoveel ruimte om je heen.
Weer een stuk door bos, om uit te komen bij het bezoekerscentrum. Ach... ooit was de speeltuin rondom het restaurant met het grote rieten dak de attractie, ooit zat ik bij een haardvuur, nog met Vader erbij en ooit op het terras met alleen maar Moeder, haar laatste keer, grapjes makend over de bitterballen met haar andere dochter... Nu ben ik er nog niet binnen geweest, maar ik zag twee uitgelaten kinderen met hun grootouders: dat ze graag chocolademelk wilden. Even later zag ik ze weer naar buiten komen en zich installeren aan een picknicktafel. Generatie op generatie, ze komen en gaan...
Het park de Hoge Veluwe wordt het landschap van mijn hart, dacht ik zonet, zoals Venetië de stad is van mijn brein. De labyrintische kronkelstraatjes, het water dat alles verbindt, door de cultuur en de kunst gaan, van de middeleeuwen tot de Biënnale: de materialisatie van zoveel dat mij bezig houdt. Het park is de materialisatie van alles wat ik voel, al vanaf het nest waaruit ik voortkom, het zit in mijn haarvaten, zonder woorden, de sensaties van graven in zand, broodjes eten, zonnen in de heide, herten kijken, fietsen: vanaf mijn heel prille jeugd tot en met nu, alles altijd aanwezig in het hart.
Het strekt zich uit van de band van liefde die er in een familie is, ooit aanwezig in het vanzelfsprekend samen zijn en spelen, hoewel op latere leeftijd vaak niet in staat om daar vorm aan te geven, tot de liefde die er in het hart kan zijn en gegeven wordt door... een kracht in het universum, ik weet de woorden niet, ook in alle fasen en onverwachte momenten in mijn leven.
YouTube bracht mij vanochtend een lied van Leonard Cohen: Love Itself.
In streams of light I clearly saw The dust you seldom see Out of which the Nameless makes a Name for one like me.
Hoe de wereld in mijn jeugd nog strikt gescheiden was in een jongensdomein en een meisjesdomein, achter de schermen bestuurd door het katholieke, zie ik nu ineens. Broer zat als kind bij de Scouting, eerst bij de welpen en daarna werd hij verkenner tot op het einde van de middelbare school. De scouting is door Baden Powell opgericht en voor de jongetjes gebruikte hij het verhaal van Rudyard Kipling, Junglebook, over Mowgli die als een welpenjong opgroeit bij de wolven, hij is dus een welpenmens.
Broer welp was veel buiten en in de bossen. Hij leerde er pionieren; dat je kon bouwen om in de natuur te overleven, hutten, torens, bruggetjes, gemaakt van boomstammen en touwknopen. Ik herinner mij dat hij insignes kon krijgen, die dan op de arm van zijn blouse genaaid werden, hij liet mij verschillende sporen van dieren en allerlei touwknopen zien die hij dan moest kennen, het ging over kamperen en vuur maken.
Dat wilde ik ook wel, maar ik kon geen welp worden, maar wel kabouter. Vol verwachting ging ik er heen. Het bleek niet buiten in het bos te zijn, maar binnen op een hele grote zolder die was opgedeeld in vakjes, waar iedere kaboutergroep een soort van huiskamertje had en de kabouterleidster heette Oehoe ofzo en ze zongen een oubollig liedje. Eens maar nooit meer.
Later op de middelbare school werd hij verkenner en hij had een honk in de bossen waar hij elke week heenging en met oud en nieuw bakten ze oliebollen. Ik kon zoiets niet... ik richtte mij op jazzballet en later op dansles en deed aan klei-, tekenen- en schildercursussen. Ziehier de potentie van een opvoeding tot een net representatief meisje, dat bij wijze van zeggen, een bal kan openen en enige kunstvaardigheden kende, en mee kon doen aan een onderhoudende conversatie. Voor meisjes waren er de laatste jaren van de MMS, die afgeschaft werd, de Middelbare Meisjesschool en je kon naar Schroevers, waar je leerde typen: secretaresse worden was dan het hoogste doel. Op de lagere school, een meisjesschool, leerde ik ook breien en haken en borduren, ik had er een hekel aan en de broertjes op hun jongensschool, die hoefden dat niet.
Van dansles heb ik, eerlijk is eerlijk, ook genoten. Voor het eerst verliefd op een jongen op A. die mij op zijn brommer ophaalde voor de zondagse dansavond en mijn broertjes en zusjes keken met hun hoofdjes boven elkaar in een dunne streep licht tussen de gordijnen, hoe ik achterop op zijn brommer stapte bij de straatlantaarn. Hoe interessant, hun oudste zus, door een jongen opgehaald!
Maar eigenlijk wilde ik ook tegelijkertijd de jongen zijn, die Broer was. Het lag simpelweg niet in mijn mogelijkheden. Pas op heel late leeftijd heb ik dit uitgeleefd: een kampvuur maken, veel buiten zijn. En Broer leerde mij kamperen, de eerste keer niet voor een natuurvakantie, maar drie weken in Florence met H. de eerste echte geliefde. Maar zijn kampeerlessen klinken veertig jaar later nog in mijn oren.
Ode aan Mowgli en het buitenleven in de natuur: ik kijk nog eens naar het liedje The Bare Necesities van Walt Disney uit Jungle Book, het liedje hoort voor mij bij de eerste tijd in lockdown en de quarantaine: het goed hebben met simpele dingen in je nabije omgeving. De film komt al helemaal uit 1967, wat lang geleden, maar hoe fris en tijdloos, en dat Mowgli een jongetje was, zo was het verhaal nou eenmaal uit die tijd,
Een ode dan ook, aan dat andere liedje uit een tekenfilm van Walt Disney Pocahontas, gebaseerd op een echt bestaand meisje uit de 17e eeuw, dochter van een stamhoofd die trouwde met een blanke. De film is uit 1995, toen was er wel al een bewustzijn van het belang van vrouwelijke rolmodellen in verhalen. Ik leerde het liedje Kleuren van de Wind kennen doordat nichtje L. dit loepzuiver en met veel gevoel , ontroerend prachtig, voor haar oma zong. 'Dat mag je zingen op mijn begrafenis' zei ik toen en dat geldt nog steeds... Hier een meisje, een jonge vrouw met een bruin huidje, een Indiaanse, die zingt naar een blanke man: jij denkt dat de aarde en de natuur er is, om deze te exploiteren en dat alles draait om jou maar kijk naar de diversiteit om je heen. Een liedje dat nu extra lading krijgt in dit jaar van Black Lives Matter.
Al vanaf de middelbare school gaat het beeld van de waterlelie met mij mee. Het begon met een gedicht van Frederik van Eeden:
Ik heb de witte waterlelie lief/ daar die zoo blank is en zoo stil haar kroon/ uitplooit naar 't licht./ Rijzend uit donker-groene vijvergrond/ heeft zij het licht gevonden en ontsloot/ toen blij het gouden hart/ Nu rust zij peinzend op het watervlak/ en wenscht niet meer....
Pas later ontdekte ik dat het een bekend beeld is uit het boeddhisme en hindoeïsme. Ik herinner mij dat ik hierover vertelde in klassen, ook weer op middelbare scholen, waar ik stage liep om wellicht leraar levensbeschouwing te worden. Ik had een lescyclus gemaakt die ging over 'Geluk' en noemde daar enkele 'Geluksbrengers', daar zat van alles tussen, ook deze waterlelie. Alle klassen van een VMBO-klas waar heel veel jongeren last hadden van acne op hun gezichten, tot een HAVO- en een VWO-klas met gave huidjes, werden even stil van de waterlelie, dat kwam binnen. Toen ik in een eindles de opdracht gaf: 'Ik ga op reis en ik neem in mijn koffer mee...?' kwam de waterlelie dus ook overal weer tevoorschijn.
Het is een beeld dat over je eigen kracht en verlangen en potentie gaat om uit de donkere modder, die iedereen kent, te groeien naar het licht, tot een witte bloem, die alle smurrie achter zich laat, die heeft je uiteindelijk niet getroffen en geschaad, je bent heel en gaaf gebleven. 'Jij bent zo'n waterlelie', zei ik toen.
Nu denk ik: het gaat er nooit over dat deze waterlelie ook weer verwelkt en verschrompeld en wat blijft er dan over? ... YouTube bracht mij vanochtend in Diepenveen: Rondleiding door de abdij Sion is een reis naar het verleden. Ik kwam daar jarenlang, één keer in de maand: we lazen er met een groepje waaronder de abt, de teksten van Cassianus, een woestijnvader, daar is het monnikenleven begonnen, alleen en afgezonderd leven in een cel in de woestijn. Het sterkste beeld dat mij is bijgebleven, is de aansporing om niet 'lauw' te leven, maar 'vurig' .Ik zou dit beeld en het leven bij jezelf en met jezelf nu toevoegen aan de lijst van Geluksbrengers. Mijn boshuisje is zo'n geluksbrenger.
Voor het eerst zie ik in deze rondleiding de werkplaatsen en monnikenverblijven. Ik herken degene die de rondleiding doet aanvankelijk niet en pas later denk ik: ik kén jou, jij was die springerige enthousiaste jongen met donkerbruin steil piekhaar, de voorzitter van de Stichting Ouderen-Jongeren '67 waar ik ook meer dan tien jaar actief in was. Weer een blijk van de tijd die alles verandert en veroudert, je kunt nooit de weg terug naar verjonging.
Alles is weg: het ooit bloeiende kloosterleven, de vriendschap en de intense gesprekken rondom Sion, die springerige jongen met zijn piekhaar en het komt nooit meer terug. Hij hoopt op een bloeiende nieuwe levende geloofsgemeenschap aldaar. Doet het ertoe of deze droom ooit uitkomt? Zijn mijn eigen jaren toen ik in het Kapucijnenklooster een kamer bewoonde vergeefs geweest, toen die droom van een samenleven van Kapucijnen en leken uit elkaar spatte? Peter zegt op het eind van dat filmpje: 'Zij die geloven, haasten niet.'
Misschien is dat de kracht van het beeld van de waterlelie. Deze ontstijgt de tijd, dus ook haar eigen verwelking en vergaan. Elke jongere wordt niet meteen die waterlelie en velen wellicht nooit... Maar misschien is het accurater om te zeggen: iedereen wordt ergens, op een moment, op elke dag, zo'n waterlelie. Wanneer je de de haast, en dus de tijd even achter je laat. In het liefhebben van de waterlelie ontstaat kracht.
Ik lees uit de Bijbel de boeken Prediker en Klaagliederen. Wat een besef van de vergankelijkheid van het leven spreekt hieruit, verdriet en rouw in zoveel beeldende taal, zuchten en rouwen. Daarna las ik de eerste en de laatste psalm van de 150 die er zijn en die ook alle lagen van het gevoelsleven bestrijken. In de kloosters worden ze dagelijks gebeden en gezongen, elke dag opnieuw.
In de eerste psalm dat beeld van de boom, hoe de mens kan zijn:
Wezen zal hij / als een boom geplant aan beken water,/ die zijn vrucht geeft op zijn tijd/ en zijn blad valt niet af: / al wat hij doet zal hem gelukken.
En de laatste psalm is één groot, nee eerder klein loflied, van zes verzen. Een loflied op de Ene, God, die in deze moderne tijden verdwenen lijkt, maar nog altijd in de muziek in leven wordt gehouden, zeker ook in deze adventstijd en niet alleen bij de christenen. Dat kan dus samen: tegelijk de gedachte: 'God, ik wéét het niet hoor, ik dénk van niet' en tegelijk jubelend en half in extase over hem zingen.
Loven met muziekinstrumenten en een dans, daar spreekt vers 3-5 over:
Looft hem met een stoot op een ramshoorn/ looft hem met lier en harp/ looft hem met pauken en reidans, / looft hem met snaren en panfluit/ looft hem met klankrijke cimbels/ looft hem met schallende cymbalen.
Loven gebeurd dus niet met woorden en gedachten, filosofieën en theorieën, het gaat buiten het bereik om van het verstand. Dat geldt ook voor rouwen en klagen, alhoewel daarvoor wel veel redenen worden gegeven in de Klaagliederen en in Prediker. Loven is misschien iets waar je, zonder woorden je je zelf toch laat dragen in je eigen levensadem, het licht en lucht geven en dat toelaten...
Het laatste psalmvers is: Alle levensadem love de Ene: allélúiá! Kan dat tegelijkertijd samen gaan met rouwen en zuchten? Soms niet en soms wel.
Ik las en bekeek een lieve, betoverende, grappige en ook wat melancholische graphic novel van Brenna Thummler; Sheets. Op de achterflap een foto van een jonge, schuchtere verlegen vrouw.Het gaat over een meisje dat de wasserette van haar overleden moeder die deze op 19 jarige leeftijd al opende, nu in haar eentje runt. Haar vader heeft zich opgesloten in zijn kamer van verdriet, haar jongste broertje snapt nog niet goed wat er allemaal gebeurd is. Ze wordt gepest en genegeerd op school en kan niet mee in het zorgeloze leven van haar klasgenoten. Het gaat niet goed met de wasserette, die op een toplocatie staat, vlakbij zee en er komt een gemene akelige man die het wel wil opkopen om er een yoga- en wellness-resort van te maken. Zij is eenzaam en in haar herinnering heeft ze eigenlijk maar één vriendje: een jongen van elf die haar geholpen heeft om de weg terug te vinden uit een maisdoolhof waarin zij achtergelaten is. Zij googled, zou ze het jongetje terug kunnen vinden? Ze ontdekt dat hij gestorven is, hij is verdronken.
Het is realistisch getekend, het doet me denken aan hoe je zelf vroeger zou willen dat je kon tekenen, gewoon je eigen omgeving, maar dat lukte dan nooit. De kleuren zijn zacht, pastelachtige, met een lichtgrijze waas er overheen. Al heel snel in het boekje komen er dan bladzijden, die helemaal in het lichtgrijs-blauw zijn. je wordt geïntroduceerd in het dorp en het land van de geesten, die wonen in kleine huisjes. Er is een kleine geest die woont in een caravan en die steeds naar de gewone wereld wil en dat mag eigenlijk niet, zeggen de ouderen in dat dorpje, want de mensen begrijpen er toch niks van en worden daar maar bang van.
De wijze van zichtbaar worden in de gewone mensenwereld is, door onder een laken te kruipen en die vindt hij in de wasserette van Marjorie. Ze sluiten een vriendschap, het 'spookje' en Marjorie en hij helpt haar, samen met andere geesten, die zien dat Marjorie niet bang voor hen is, de akelige yoga-meneer, die stiekem rode vloeistof in het wasmiddel gooit te verslaan en dan blijkt hij Wendell te heten, het is het jongetje dat haar uit het maisdoolhof hielp. Alles komt goed. Marjorie leert dus ook andere geesten kennen en vraagt of deze weten waar haar moeder is, ze zou haar zo graag willen ontmoeten en de geesten gaan wel navraag doen, maar komen terug met de boodschap dat ze haar niet hebben kunnen vinden; het land van de geesten is groot.
Een mooi verhaal om met de verbeelding een verbinding te maken tussen de levenden en de doden, dacht ik hierbij. Gek, dat zo'n verhaal ook troostrijk kan zijn , het zet zachtere krachten in jezelf in werking. Het kan bijna niet anders, denk ik, dat Brenna Thummler hier haar eigen ervaringen van rouw en verdriet in verwerkt.
Vanochtend bracht YouTube mij bij Tijn Touber: Treur niet om ons, maar leef je leven, vier dagen geleden gepost. Jaren geleden was hij bij mij even in beeld omdat hij een project startte dat Stadsverlichting heette. ( In januari 2012 heb ik er een blogje over geschreven.) Hij wilde graag dat mensen zich aaneen sloten, om tezamen in de eigen huiskamer te mediteren en zo figuurlijk en letterlijk bijna,een lamp aandoen in huis tijdens de meditatie ,de wereld lichter te maken. Ik las ook een boekje van hem waar ik vond dat hij op een nuchtere, realistische wijze over de kracht van mediteren vertelde. Maar nu blijkt hij ook helemaal in het land van de geesten te zitten. Hij meldt dat de gestorvenen in een eigen wereld leven met steden en bergen en rivieren en dat dezen graag zouden willen dat wij hen als dichtbij ervaren.
Nu heeft hij een uur geleden een filmpje geplaatst, waar hij de maatregelen van de totale lockdown perfect vindt want het kan ons dichter bij onszelf brengen. Want de hele wereld wordt geregeerd vanuit angst en leeft niet authentiek. Nu komen we al snel in het gebied wat de echte tegenstanders 'zweefteverij' noemen. Gaat dit richting Virus-ontkenning en de-mens-heeft-het-zelf-in-de-hand-om- ziek-of-gezond-te-zijn?
Zijn filmpje kwam op nadat ik gekeken had naar de ex-claris Agnes Holvast, dat ook zomaar verscheen, die negen jaar in het klooster heeft geleefd en nu moeder is van twee jonge kinderen, Bij haar las ik het woord 'huidhonger' dat in deze Coronatijd een opmars maakte. Zij schreef het in haar boek: Leven met de Beminde, ja 'God' dus, maar die kon haar toch niet van de huidhonger, het verlangen naar aanraking en warmte, in een steriel klooster, genezen. Nog steeds voelt zij zich toch ergens een 'zuster', zegt ze nu.
Het hele gebied rondom 'God' en 'Geesten' en of er wel of niet 'íets' is na de dood en dus ook reëel wordt in het dagelijkse leven, veel zusters in de kloosters noemen zich 'de bruid van Christus' en dit huwelijk kan alleen volledig geconsumeerd worden na de dood.... dat gebied blijft ongrijpbaar en met de ratio niet te vatten. Mijn beleid is: een oordeel opschorten en wel een gezonde allergie ontwikkelen wanneer er uit deze bubbles een morele superioriteit en een dedain jegens de 'gewone' wereld geventileerd wordt, terwijl er achter de schermen hardvochtigheid en wreedheid is, net als overal... Dan pak ik maar opnieuw het boekje van Brenda Tummler in de hand, waar zij dat gebied tussen hemel en aarde samenvat in dat ene woord, de titel, Sheets.
Ik fietste naar de familieplek. Daarachter is een wandel en ruiterpad naar het jeneverbesbos. Dat ik nog niet bereikt heb, ik nam te snel een afslag en wandelde uiteindelijk dezelfde weg weer terug. Wat is het er stil, weids en uitgestrekt. Ik hoorde ineens het getrappel van hoeven. Achter mij kwam er een donkerbruine kudde beesten voorbij die weer verdwenen in een bos daarachter. Zo snel weer uit het zicht verdwenen. Ik dacht aan de eeuwige jachtvelden.
Thuisgekomen keek ik naar het programma Podium Witteman. Het is live, met optredens waar klassieke muziek ook gemengd wordt met pop-jazz en wereldmuziek. Alles wat ik zag en hoorde vond een plek. Een veertienjarige violiste die een lied van Fauré ten gehore bracht. Een 90-jarige musicus die met de bugel, begeleid met een piano My Funny Valentine speelde. Sprookjesmuziek van Ravel, de première van een compositie, waar de componiste eigenlijk geen woorden had om iets zinnigs te zeggen over het ontstaan ervan in haar hoofd...wat kan muziek toch alle regionen van je ziel aanraken...
Dat had ik nog sterker toen ik daarna naarde opera Fidelio luisterde en keek. Het was voor het eerst dat opera binnenkwam. Het werd gedirigeerd door Jaap van Zweden in een concertzaal zonder publiek. Zo vreemd, de zangers van het koor ver uit elkaar, uittorend boven het orkest, de musici en zangers op 1,5 meter afstand van elkaar. Hij had een week eerder in Podium Witteman zijn zorg uitgesproken: als dat maar zou klinken, zo niet dan zou hij ter plekke alles afblazen.
De muziek bevat zoveel woestheid en felheid, afgewisseld met tedere klanken en speelt zich in het tweede gedeelte in een kerker af. Fidelio lijkt een jongeman, maar is eigenlijk een vrouw die haar geliefde die gevangen zit in de kerker probeert te redden en er in deze vermomming achter wil komen of hij daar inderdaad zit opgesloten. Ik was er zo in bevangen dat ik daarna op You Tube weer een stuk ervan ging kijken, ditmaal naar een heel oude uitvoering, met Leonard Bernstein. Het toneel decor is oubollig, maar het gezicht van Bernstein spreekt zoveel boekdelen.
Alleen al het kijken naar de dirigent en dat gold ook voor Jaap van Zweden, de expressie van de lichaamstaal, al dirigerend, heeft iets bovenaards. Jaap van Zweden deed één tussenzinnetje bij Podium Witteman die mij de hele week is bijgebleven: dat hij persoonlijk toch wel denkt dat er een Hiernamaals is, maar je je alleen kan richten op een HierNumaals.
Ik had het Bijbelse boek Ester gelezen, eigenlijk een kort verhaal van maar tien hoofdstukjes, maar met een geweldige impact: het is de oorzaak van Poerim, een van de belangrijkste dagen op de Joodse feestkalender. In de lente gevierd met feestelijke maaltijden, kinderen verkleden zich, zoals bij het katholieke carnaval, er worden poerimgrappen uitgehaald, vergelijkbaar met 1 april. Er wordt gevierd dat de Joden, in plaats van ten onder te gaan, juist gered worden en hun voortbestaan gegarandeerd wordt, door de inbreng van Ester.
Maar haar verdienste heeft zoiets geks on zich heen kleven: ze werd door de toenmalige koning geliefd en uitverkoren uit vele maagden en alleen haar schoonheid lijkt een rol te spelen: er wordt verteld dat alle vrouwen één jaar lang een schoonheidsbehandeling moesten ondergaan ; zes maanden met mirre-olie en zes maanden met balsemkruiden' staat er gedetailleerd (hfst 2;12) voordat zij voor de koning mochten verschijnen. Ester moet ook nog eens van haar pleegvader Mordochai haar afkomst verbergen: dat zij namelijk zelf Judaeër is, iemand uit het Joodse volk. Dan ontspint zich een bizar verhaal, waar alle rollen omgekeerd worden: het leek de bedoeling dat Mordochai onthoofd en aan een paal zou worden gehangen door Haman die denkt de gunst van de koning te hebben. Maar op het feestmaal gebeurd het dat de koning alles wat Ester wil zal inwilligen en zij gebiedt Haman en de zijnen te onthoofden. Tot deze rol moet zij ook nog enigszins aangespoord worden, ze heeft aanvankelijk de neiging om te zwijgen.
Je zou willen dat er ergens geschreven staat dat zij intelligent was en onafhankelijk, maar nee, eigenlijk volgt zij steeds de aanwijzingen van haar pleegvader op. In dit Bijbelse verhaal komt 'God' ook niet voor , heel uitzonderlijk. Ik ging wandelen, om het eens te laten bezinken. Het was zwaar bewolkt en ook de paraplu zou ik gaandeweg nodig hebben, zo bleek. Ik nam geen kaart mee of iets te drinken: ik zou door de bossen naar de hei wandelen, daar een rondgang en weer terug.
En toen verdwaalde ik een beetje. Al vlakbij huis wilde ik de zo kortst mogelijke weg door het bos naar de Krimweg, ik dacht dat ik het paadje zag, maar dat bleek te eindigen in het niks. Dan maar een beetje door het natte blad en over takken heen richting de weg. Ik zag de weg, maar er klopte iets niet , er reden heel veel auto's. Waar was ik? Hoe kon dat nou? In de reconstructie weet ik het wel: mijn fijne coördinatie, daar schort het aan: subtiel moet ik, struinend tussen de bomen, uiteindelijk een halve draai om mijn as gemaakt hebben, in plaats van rechtdoor en zo kwam ik op de Berg-en-Dalseweg uit, tussen Beekbergen en Hoenderloo.
Daar liep ik ook nog eens een poosje langs de grote weg richting Beekbergen en toen ik daar achterkwam, door navraag te doen bij een man die in de regen in zijn auto instapte bij het bos en eerst zelfs door wilde rijden (Wat deed die man daar? dacht ik ook nog). Ik dook de bossen weer in, maar het werd wel allengs donkerder, met nevel en regen, ik kon me dus ook niet oriënteren op de zon. En ergens hééft het ook wel wat: Lost in the Woods, er komt ook een adrenaline in je, je betreedt het machtige gebied tussen hoop en vrees. Dat kan afschrikwekkend en onverdraaglijk zijn, maar niet als de hoop prevaleert: dat het wel goed zal komen. Het is een situatie die je zelf niet kiest en creëert, het was net als in mijn periode in India toen ik het land niet uit kon: dat verzin je niet zelf, maar achteraf is het een heel levendige en bijzondere tijd in mijn leven geworden.
Vanochtend keek ik maar weer eens op YouTube, zou er weer iets tevoorschijn komen, dat mijn ervaring een vorm zou geven? Verhip ja: ik zie een gestalte in een mistig bos lopen. Het blijkt de officiële clip te zijn bij het liedje Happens to the Heart van Leonard Cohen. Zijn liedjes zijn altijd zeer multi-interpretabel en deze heeft ook een duister randje. In de video dacht ik even dat zij de duivel ontmoette in de bossen, zij laat haar kleding, die voor mij de associatie hadden van kleding van een Joodse orthodoxe man, vallen, een man verschijnt en slaat een cape om haar heen... zij loopt door en het wordt gaandeweg eerder iets van een monnikspij en het eindbeeld is opwekkend: letterlijk.
Vanmiddag zie ik een filmpje waar hetzelfde liedje wordt begeleid met beelden uit de film Remains of the Day: de woorden lijken ineens helemaal samen te vallen met dat verhaal. De butler die niet uit zijn rol kan komen, gevangen in dienstbaarheid en decorum aan zijn Landlord met nazi-sympathieën. Hij let niet op zijn eigen hart, en is niet bij machte om handen en voeten te geven aan de liefde...
Ja, ergens is er een onbestemd en mistig gebied in de ziel waarin van alles woelt, dat haaks staat op de scherpomlijnde dagelijkse gewoonte en het decorum. Wat er gebeurd met het hart en uiteindelijk met een heel volk, zoals bij Ester, de weg is niet helder en vast omlijnt. Ik kan wel willen dat Ester uit zichzelf daadkracht en moed vertoont en niet ook afhankelijk was van haar uiterlijke schoonheid...maar zo gaat het in het leven niet, je bent ook overgeleverd aan de omstandigheden.... Toch denk ik dat het wel mogelijk is, hoe de omstandigheden ook zijn, ook al is het soms dwalen in de mist, dat je iets voor dat hart kan doen: het koesteren en cultiveren van gaafheid.
Vanochtend wel een uur lang gekeken naar de rollende webcam van Venetië. De stad ontwaakt met een wolkenloze roze hemel. Vanaf verschillende hotelkamers word je op hun uitzicht getrakteerd en velen kan ik aardig plaatsen. Ook makkelijker gemaakt door de schaduwen en daar waar de zon dan langzaam van bovenaf de daken kleurt, wat na een uur nog geheel in de schaduw staat, dat zijn de wijken, sestierie, ver achter de overzijde van de Canal Grande.
Op één van mijn lievelingsplekken bij het St Marco Basin, rondom een bankje op de hoekpunt zodat je een vrij uitzicht hebt, was een stel een intensieve work-out, zo bleek, aan het doen. Het was de reden dat ik er bleef hangen, O! dat bankje, daar heb ik zó vaak gezeten in het avondgloren, de zon achter de stad precies aan de overzijde dus, van waar hij nu opkwam. Dan had ik wat te eten en te drinken gescoord in de supermarkt dichtbij en als het bankje bezet was, dan ging ik zitten op de ijzeren 'boei', de aanlegplek waar een touw omheen gebonden kan worden door boten. Eigenlijk was dat nog een betere plek, want helemaal op de punt en bij het water, maar het nadeel is dat je daar je etenswaren niet naast je neer kan leggen. Dan ga ik ook wel op de grond zitten en dan gebruik ik de boei als steuntje in de rug. Zó bekend en ik weet zeker dat als ik er weer ben, ik mij zal herinneren dat ik op een koude bijna winterse dag vanaf het bos naar deze plek heb gekeken.... Het brein als voortdurende, tijdloze stream of conciousness.
Het stel was klaar, het had iets van een synchrone choreografie van het bankje af, twintig keer door de knieën, naar het bankje toe, de armen gestrekt en leunend met de handen op de zitplaats de benen één voor één de hoogte in, enzovoort. Na weer een vogel-rondblik door de stad, zag ik ze tenslotte hun jassen die op het bankje lagen weer aantrekken en weglopen. Binnenkort weer eens kijken, dan weet ik of het bewoners van de stad zijn en of dit hoort bij hun vaste routine.
Nu ik toch bezig was, dan maar even naar de webcam van plekken Worldwide. Nou ja, geheel niet representatief, het zal wel van een en dezelfde hotelketen zijn. Amsterdam, de Dam kwam voorbij. daar schijnt nu wel een waterig ochtendzonnetje. Wel de bekende kerstverlichting in de lantaarnpalen, maar géén grote kerstboom tegenover het paleis, geen ijsbaan en gezellige houten kraampjes...Een achteraf leeg pleintje in Dresden met de architectuur van de Pruisen, ik ben er vast wel langs gekomen toen ik Oud en Nieuw bij U. vierde. Ergens dronk ik daar de lekkerste kop cacao die ik ooit geproefd heb. En dan of all places, Elburg! dat is naast Hoenderloo de andere vakantieplek uit mijn jeugd, een huisje in het zand bij het IJsselmeer, broertjes weer bezig met het graven van waterwegen en ik mocht niet meedoen. In de hoofdstraat altijd naar de visboer voor een warm lekkerbekje, het rook er altijd ziltig langs het haventje en onder de oude stadspoort door en nu was men er bezig om de kerstverlichting op te hangen.
Ook ik ontwikkel hier mijn vaste routine. Ik ontbijt altijd op mijn campingstoeltje met mijn voeten in de warme schapenvacht, pal tegen de terrasdeuren aan. Dat is het campinggevoel dat ik hier in het boshuisje wel koester: na een nacht op de grond is er niks fijners, als op je stoeltje gaan zitten, goed voor de rug ook, en je ontbijtje klaarmaken. Net als in de tent ben ik ook hier gefocusd om de leefplek aangenaam te maken. In een tent is dat vooral alles drooghouden en beschermen tegen regenbuien, hier isoleer ik de wanden vanaf het begin met mijn graphic novels en dat lijkt ook wel weer op mijn stenen hoekhuis in de nieuwbouwwijk met alle boekenkasten langs de buitenmuur.
Maar in een tent zijn er van die microklimaatjes: de tocht die vanonder de kier bij je voeten komt buiten het slaapgedeelte dat je dicht kunt ritsen kun je wegwerken door daar een kartonnen doos neer te zetten die ook dient als voorraadkast, heb ik verzonnen op Terschelling. En nu net heb ik er een grote rood/wit-zwarte doos gezet van Akira, een Japanse klassieke manga van meer dan 2000 pagina's van Katsuhiro Otomo, ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan uitgegeven in een mooie vierkante doos, in zes gebonden hardcovers met als extra bonus een boek met 'artwork' op glanzend papier. Ik heb die deze week geheel geboeid gelezen en bekeken, mij opnieuw verwonderend dat thema en omgeving, zo lang in mijn nachtleven aanwezig was: een stad die hier vooral verwoest is, (in mijn dromen een oude stad, die dreigend verwoest kon worden door tsunami's), een groepje jongeren op queeste, een onbekende kracht dat de boel zowel verwoest als samenbindt, het vinden van onbekende bondgenoten: jarenlang zat deze dynamiek in mijn droomleven.
Er zijn pillen die de krachten en machten moeten reguleren en bijeenhouden en exact dezelfde soort pil speelt een grote rol in het leven van Beth Harmon, de sublieme schaakspeler in The Queens Gambit, een wereldwijde hit van Netflix: schaakspelen worden nu vijf keer zoveel verkocht. Sommige plaatjes zien er precies zo uit als scenes in de film: dat de hoofdpersoon in close-up naar een handvol pillen graait en deze in de mond stopt. Van Akira is ook een baanbrekende animatiefilm gemaakt; nog nooit zoveel losse tekeningen voor één seconde film, en ook de thematiek van sci-fi, magie, dystopie in een verwoeste stad: Akira wordt de oerbron genoemd van dit alles. Het zou mij niks verbazen als de pillen in The Queens Gambit in deze serie zitten, als een eerbetoon.
Nee, dat is niet fijn dat de besmettingen weer aan het oplopen zijn, niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland en Japan... enzovoort. Ik heb grote boodschappen gedaan bij de Appie in Beekbergen zo dat ik het met wat creativiteit, behoudens vers-artikelen en brood, wel tot in het nieuwe jaar kan uithouden, mocht er een derde corona-golf komen. Een van mijn referentiepunten zijn van die 'kluizenaars' die in de wildernis wonen en dan om de zoveel maanden in de bewoonde wereld hun voorraad aan boodschappen doen.
Je moet toch wat. In mij bestaan er gelukkig verschillende persoonlijkheden, want een massa aan mensen vind ik ook mooi. Daarin opgaan en je mee laten nemen. ik denk nu vaker terug aan de lente van 2018 in april in Londen op de warmste dag die er ooit gemeten was: het hele parkje in Soho, elk stukje gras tot de decimeter tijdens lunchtijd bezet. Dat weekend werd de jaarlijkse marathon dwars door de stad gelopen, ik had er geen idee van hoe dat ging, wel dat hele stukken straat waren afgezet, dus ik volgde de massa. Ik liet me ongeveer fijn drukken in de metro en daar waar iedereen eruit stapte deed ik dat ook. Ik kwam bij Canary Warf uit, schuifelend en alle marathonlopers liepen voorbij en dezelfde massa stroomde weer weg, de metro in. Dus ik ook. En er vervolgens weer uit. Dat bleek bij Buckingham Palace te zijn, bij het eindpunt en zo kon je de hele horde marathonlopers nog een keer toejuichen.
Wat lijkt dat lang geleden... Ook Bali in maart, dat ik daar hetzelfde concept volgde: mee met de massa achter de Barong aan, een gang langs de traditionele ommuurde huizen en door de oude dorpsstraten en toen zelf wel al een shortcut weten omdat ik wist dat de optocht langs het huis zou komen, waar ik overnachtte.
Ik keek voor de tweede keer naar de film Eat Pray Love, ook omdat dit het wachtwoord was van de wifi bij Gusti Koko en als iets zijn motto is, dan dat: ook nu zie ik hem op Instagram samen eten met vrienden, in de familietempel in tempelkleding bidden en heel erg van zijn dochtertje, zijn auto en van Bali houden. Dan rijdt hij in zijn auto, vlakbij zijn huis soms, ik heb er langs de weg gewandeld. Dan lijkt het weer niet ver weg. In de film bezoekt Julia Roberts, die Elizabeth Gilbert speelt van het gelijknamige boek, een genezer op Bali die haar een voorspelling doet en dan zit zij in het begin van de film en het einde, net zoals ik dat zelf deed bij de schilder vlakbij, op de grond in de binnenplaats te praten
'Eten' leert zij in Italië en 'Bidden' in India in een ashram. En ik zag mezelf weer op de grond zitten, lijf aan lijf tussen mensen in de tempel van Mahabalipuram en veel serener en meditatiever zou je kunnen zeggen bij het graf van Sri Aurobindo en The Mother in Pondicherry. 'Zomaar tussen de mensen, één van die mensen'... Ik ben heel blij dat ik dit allemaal heb meegemaakt. Hier in de bossen komt het voor dat ik dagen lang nauwelijks een mens zie... Héél Corona-proof...
Ik kijk nu graag naar films uit India om me snel te transporteren naar aldaar. De ook wat hilarische film Toilet is daar heel geschikt voor, vooral om de details: het bekende soort van servies, stopcontacten, ventilatieroosters, huizen, uithangborden, oranje bloemkransen, wierookvaten. Een vrouw wil een modern westers toilet hebben in het traditionele dorp waar zij naartoe moet verhuizen. En nu kijk ik naar A Suitable Boy in zes episodes dat zich afspeelt in de hogere middle class van India. Héél levendig kwam het oudere echtpaar in Chennai mij voor de geest, waar ik een kamer huurde via Airbnb, hun dochter die computerdeskundige was in Bangalore, deed de bemiddeling op internet. Hoe bijzonder het was, dat zij mij twee nachten cadeau wilden doen omdat zij te doen hadden met mij omdat ik waarschijnlijk een héél hoge boete zou krijgen als ik India weer zou gaan verlaten.
Voorlopig dus voor niemand nu, nog reizen naar het buitenland. Zoals vroeger natuurlijk maar weinig mensen, alleen The Happy Few zich een trip buiten de eigen omgeving konden veroorloven...In de wijkcentra was het in den beginne, vanaf zo'n dertig jaar geleden dus, een standaardgrapje: Waar ga jij heen met vakantie? O. ik verheug me er erg op, ik ga dit jaar naar RundumHause. Wie het niet meteen doorhad en dan vroeg: O waar ligt dat en is het daar mooi?, kon dan verhalen verwachten dat er héél veel was te zien en te beleven. Waar?... Daar doen we het nu allemaal mee: Rondom het huis.
Het heeft wel wat, de dichte mist en tussen het grijs-wit de donkergrijze contouren van de bomen. Ook hele kleine takjes en twijgjes tekenen zich ragfijn uit. Het maakt alles zo speciaal stil. Vergelijkbaar na sneeuwval. De wereld zonder kleur in zwart-grijs-wit, zonder lichtval ook, alles wordt tijdloos.
Hier leef en adem ik dan, in deze natuurlijke cocon. Ik weet niet waarom dat fijn is en hoe het komt dat dit je ook alert en helder maakt. Het is voor mij een reden om in de bossen te willen vertoeven. Geen anderhalve meter-samenleving, geen mondmaskers: Hier.
Het Georgische lied blijft bij mijn stemming passen. Nu zie ik twee mannen voorbij komen Georgian Polyphony, de ene met een baby op zijn arm. Als ik nog een keer wil kijken duurt het even voordat ik ze weer terugvind. Je verstaat er niks van, maar ik hoor ze, ook de tweede keer, almaar naar de baby zingen: Laat het je goed gaan, het leven zal je op de proef stellen, maar laat het je goed gaan...
Gisteren zocht ik naar een ander woord voor ‘muziektent’ en ik kreeg ‘muziekkiosk’ aangereikt, gebruikt in het Limburgse. Maar voor mij riep het niet meteen de aha-erlebnis op, een kiosk is voor mij geassocieerd aan lezen; kranten-tijdschriftenkiosken die, geloof ik, uit het Nederlandse straatbeeld verdwenen zijn. In Venetië kijk ik graag naar een kiosk, die bij een drukke doorgaande weg gesitueerd is, vlakbij een brug. Ik ontdekte er een specifiek leven omheen: dat bijvoorbeeld tegen sluitingstijd een oude vrouw er altijd een krant kwam kopen, dat een hondenuitlater altijd een praatje maakt, dat er een jongen was van de winkel ertegenover die hij ging halen en die dan de honneurs waarnam en dan ging hij een blokje om, ofzo.
Ik typte ‘muziekkiosk’ in en daar kwam ik alle synoniemen tegen. ‘Muziektent’ is er eentje van en daar was dan het woord dat ik zocht: Muziekpaviljoen. Op Wikipedia is te lezen dat het verschijnsel in Europa sinds de 18e eeuw een opmars maakte en waarschijnlijk geïnspireerd zijn door de Chinese paviljoens. Dit triggerde een stroom van herinneringen uit de maand dat ik in Beijing was, dat was in 2006, twee jaar voor de Olympische spelen, maar de voorbereidingen waren in volle gang. O.a. door de oude Hutongs te slopen, de volkswijken vol kronkelige straatjes en openbare wc’s. Ik had er een fiets gehuurd, was er onzichtbaar door mijn Chinese uiterlijk, een verrukking was dat, eigenlijk voor het eerst geen enkele extra blik op mij. Ik drong al fietsend dus diep in de hutongs door: op kleine overdekte marktplaatsjes, langs vogelkooitjes makers, mensen die op de stoep mahjong speelden, plantjes water gaven die in oude blikken gekoesterd werden. Toen ik een paar weken later nog een keer wilde kijken als afscheid, was de hele wijk wég, gruis en puin... waar waren al deze mensen nu gebleven?
De avond eindigde ik vaak in een van de parken en tegen sluitingstijd liepen er wachters naast elkaar in een rij die zo het hele park schoonveegden. Wat zo apart was, is dat laatste uur van de schemering er altijd iets van muziek te horen was. Soms waren dat Chinese snaarinstrumenten of zang of combinaties daarvan, ik zag niks en dacht dat het water van de grote vijvers het geluid zo ver liet dragen. Maar nu realiseer ik mij dat deze mensen waarschijnlijk in een van de vele paviljoens zaten die er overal waren: de ronde vorm van deze paviljoens zorgen voor een hele goede akoestiek, lees ik.
Zo’n muziek-kiosk/tent/koepel/kapel/paviljoen, allemaal synoniemen, is dus een plek van samenkomst, een klankkast, letterlijk en figuurlijk. Fijn overdekt ook, bij een regenbuitje. In de ochtend was het er ook altijd druk, er werd met grote penselen met water gekalligrafeerd, aan tai-chi gedaan en in de avond werden er bomen geknuffeld, je ziet mensen achterwaarts lopen, om de tijd als het ware stil te zetten en te hernemen, en er werd een muziekboxje ingezet en dan was er ineens een ball-room dansles omheen. Ik had een keer vlak van te voren een kleine tempelbel met een stokje bij een muziekwinkel gekocht. Als je tegen de rand met het stokje gaat veroorzaakt dat een zoemende klank, meditatief, zoals bij een klankschaal. Ik was wel benieuwd hoe ver het geluid droeg en ging ermee op een heuveltje staan in het park. En toen zag ik voorbijgangers al in de verte opmerkzaam worden en kijken waar het geluid vandaan kwam. Een aparte ervaring.
Na sluiting van het park fietste ik, al in het donker en de allengs weinig wordende straatverlichting naar mijn hutongwijk, waarvan het dus de vraag is of deze er nu nog is, en dan ging ik naar een klein restaurantje een paar hoeken van mijn slaapplek vandaan. Dan kon ik bij het eten een Chinees biertje erbij nemen omdat ik niet meer alert hoefde te zijn over de juiste weg terug vinden. Zij bleven open zolang er klandizie was en helemaal op het einde, al tegen middernacht kwam er vaker een groepje heel modern geklede, rijke Chinese jongeren; nog een hapje eten voor of na het uitgaan, schatte ik in. Op het einde kwam ik erachter, dat de familie die het tentje runde, van opa die groente sneed, tot oma en moeder in het keukentje en dochters in de bediening en nog zo wat jong grut eromheen, zij allen sliepen in dat kleine restaurantje, door alle tafels aan een te schuiven; een deel sliep bovenop de tafelbladen, een deel op de grond.
O! Het leven in zoveel variaties. Dat nu overal stilstaat, in deze Coronatijd. Dat het weer mag komen... mee en onderdeel zijn van alle muziek die het leven maakt. Neil Diamond noemt dat in een liedje: A Beautiful Noise.
Mijn eerste pakjesavond buiten de familie vierde ik bij de familie van H. Zijn stiefvader was de leider van de plaatselijke drumband en ik maakte een dorpspleintje met muzikanten van wc-rolletjes met in het midden een ronde open ‘muziektent’, hoe heet dat ook alweer, het heeft toch een aparte naam, zo’n verhoging waar plaats is voor het optreden van een fanfare, of vergis ik mij? Ik fietste op deze pakjesavond door het centrumpje van Hoenderloo, waar in het parkje ook zo’n ijzeren podium staat en vroeg mij ineens af of het deze was geweest die de inspiratie was voor die surprise.
Want H. woonde in een dorpachtige setting en de enige en eerste referentie daarvan is voor mij Hoenderloo. Ik wil nog altijd gaan vragen of de beroemde plek IJs van Co, die adverteert met ‘het lekkerste ijs van de Veluwe’ waar door een doorgeefraam in een oud woonhuis of winkel, het ijs verstrekt wordt, altijd lange wachtrijen, maar nu vanaf december gesloten, er meer dan een halve eeuw geleden frieten verkocht werden. Het kan bijna niet anders en ik vind het zéér verbazingwekkend dat ik met het wonen in mijn boshuisje zó erg naar mijn ‘roots’ terug ben gegaan. Dat was geen bewuste handeling.
Ik werd wakker met het liedje en de beelden van het liedje Papaoutai van Stromae en dacht erbij aan een anekdote van Broer, wat toen net gebeurd was. Zijn dochtertje V. kon nog niet praten en alleen maar kruipen, hij was zijn tandenborstel kwijt en riep hardop: Hoe kan dat nou, waar is die gebleven!? en toen kroop V. naar een opbergdoos voor tijdschriften op de vloer en daar bleek de tandenborstel in gevallen te zijn. Dus een baby begrijpt en ziet al dingen zonder dat het eigen taalvermogen al actief is. V. heeft de eerste maanden van haar leven in Afrika gewoond, haar heupjes werden soepel gemaakt door voorzichtig haar bekken te draaien, een Afrikaanse gewoonte.
De videoclip van het liedje van Stromae heeft iets surreëels en speelt zich af in Afrikaanse sferen, een entourage die kennelijk mijn droomleven is binnengekomen. Het liedje gaat ook over vaderschap, de clip is lief en droomachtig en ik zal gezien de surprise, indertijd vast wel de stiefvader getrokken hebben. Of mijn brein een verband heeft gemaakt tussen deze Sinterklaasherinnering en Stromae, geen idee, ze delen wel iets muzikaals.
Ik weet niet of het wel zo ‘verstandig’ is om in tijden als deze zó vaak in het familiepark De Hoge Veluwe te komen, schoot door mij heen terwijl ik aan een picknicktafel op de familieplek mijn boterhammen en thee tot mij nam. Nog geen twintig meter van mij af, stond vroeger de Simca en dan kwam ik van de zandheuvel af om onder een broodje te halen. Ik was in het dagelijkse leven degene die mijn broertjes naar school bracht en ‘moederde’ dus een beetje, maar daar bij het hutten bouwen was ik totaal ondergeschikt aan hen. Ik mocht takken zoeken en graven op hun aanwijzingen, zij waren de huttenbouwers.
Een volkomen klassiek rolverdeling dus, maar kennelijk was er voor mij al doende genoeg te dromen en te fantaseren, ik had het lezen nog niet uitgevonden. Maar wellicht later toch wel?... Ik zie toch ook de paarse deken voor mij en vanaf lighoogte mijn ouders op campingstoeltjes lezen. Misschien was dat weer jaren later toen zusje mijn rol overnam van assistente en op haar beurt weer moederde over het zusje onder haar? En zo heeft ieder in een gezin eigen ervaringen en herinneringen..., en ben ik in dat gezin die oudste geworden die als eerste puber almaar ruzie maakte met de ouders... Zij weten niet dat in die ruzies ik vooral ook weer moederde over hen: ik wilde niet dat er dezelfde fouten richting hen werden gemaakt, fouten die in dubbele boodschappen richting mij zowel bevestigd als ontkend werden, vandaar al die ruzies. Ik leerde er iets over vergeefsheid van taal en de helderheid van de stilte die een eigen grote leefruimte creëert.
Welaan dan, het was wel weer genoeg gemijmer. Natuurlijk ben ik heel blij met dit grootste aaneengesloten natuurgebied dat Nederland rijk is, en dat nu zowat mijn achtertuin is. En ik zie het in totaal andere gedaanten ook, omdat het vroeger in die tijd, alleen de autoweg was waarmee het park doorkruist werd.Met de fiets en ook te voet, wat vast ook nog komen gaat, is eigenlijk het grootste deel van het park nieuw; de jeugdherinneringen zitten vast aan enkele plekken.
Ja, zoals ook aan het Kröller-Müller museum; maar ook hier ontstaan nieuwe belevingen. Aan de drie schilderijen die ik eerder ontdekte; De Treurende Man, de Postbode en de Vier Zonnebloemen, die ik ook nu weer uitgebreid bekeek en die me nu welhaast in verrukking brengen, heeft zich een vierde gevoegd: Boomstammen in gras. Tot nu toe, bij vluchtige aanschouwing, een lente-schilderij, voorbode en verslaglegging van een nieuw seizoen van bloei en een warme zomer. Nu pas zie ik dat hij het schilderde in het laatste jaar van zijn leven en dat voel je ineens als je vlak op het doek staat en ziet dat het ook met dikke, vaste klodderige verf , steeds opnieuw erin wroetend, geschilderd is: dat gras en de paardenbloemen... Terwijl de twee boomstammen juist krachtig en gedecideerd, als twee peilers erop zijn afgebeeld, zonder enige twijfel. Van Gogh beeldhouwt met verf of misschien is het eerder zo dat de verf de directe materialisatie is van zijn gemoed.
Het is opnieuw die mengeling van allerlei soorten emotie, die ik in de doeken van hem ervaar met daarin een diep ontzag en liefde voor de natuur en de mensen die er soms totaal in verdwijnen. Tegelijk zijn de portretten niet louter afbeeldingen: ook daar lees je emoties zoals spanning, berusting, laconiek-zijn enzovoort...en in zijn zelfportretten met alleen zijn gezicht centraal , in de latere ook iets van waanzin en wanhoop...
Ach het leven... nu voor de hele mensheid ook in onzekere en onduidelijke tijden...Het bericht kwam dat de boekenclub niet door kon gaan omdat eentje in quarantaine moet en wellicht ook positief getest zal worden omdat er wel al klachten zijn. Ik kon er vannacht niet van in slaap komen, er is zoveel lijden... Vanochtend komt er weer een prachtig lied uit Georgië tevoorschijn: Kutaiso Chemo gezongen aan een volle dis, waar sommigen gewoon blijven dooreten en anderen luisteren. Tegelijk rommelig en zo mooi, zoals het leven kan zijn. Ook dat: samen eten, drinken en zingen en luisteren bepakt op elkaar, kan nu niet geschieden in Georgië... Er zit niks anders op om dit alles in je geest te cultiveren en bijeen te houden met een voortdurende aanwezige blik, vanzelf zonder eigen krachtsinspanning, de blik op het gezicht van de vrouw die de gitaar bespeelt: ik hoop dat dit mogelijk blijft... desondanks, iets wat van heel diep kan komen: een glimlach.
De zin die vanochtend pregnant mij onder de neus geschoven werd, letterlijk met mijn iPad op mijn borst, liggend in bed, is er een van de conceptuele kunstenaar Lawrence Weiner. Mij wel bekend omdat hij op elke Documenta of Biënnale waar ik was, wel aanwezig was en zo ook in veel musea moderne kunst : hij formuleert heel korte zinnen, die dan in de beeldende uitvoering: door lettertype, grootte en plaatsing een extra laag aan zeggingskracht verwerven. Een werk van hem dat dan door de curator ofzo gekozen is, past dan precies bij het thema en de sfeer van de tentoonstelling of het museum.
Deze zin past wel precies bij mijn stemming van nu:
THE SALT OF THE EARTH MINGLED WITH THE SALT OF THE SEA
In de Bijbel, in de Bergrede van Jezus (Mattheus 5:13), zegt deze dat mensen het zout van de aarde zijn. Zonder zout is alles smakeloos en zout conserveert ook: hoe essentieel kunnen mensen de aarde bewoonbaar maken en houden... Wij proeven ons eigen zout in onze tranen en transpiratie en het is dus ook gemengd, vaak, met verdriet en inspanning. Maar ook met verlichting: door te zweten verkoelt ons lichaam ook en tranen zijn ook bevrijdend, alsof alle emotie ergens heen kan gaan.
Misschien naar de zee, of in het beeld daarvan, dat ook een metafoor is van het leven zelf: er kunnen bronnen van levend water in je stromen, maar al het water stroomt uiteindelijk naar de zee en wordt daar in opgenomen. En de zee is vanuit zichzelf zout en, om in het beeld te blijven, misschien wel omdat het alles wat des mensens is, in zich heeft opgenomen... en zo mengt altijd het zout van de aarde zich met het zout van de zee...
Er zijn veel liedjes met dit thema, waar de rivier naar de zee stroomt, zoals een volksliedje uit Amerika: The river is flowing en in de cult-film 'Easy Rider' komt het thema ook voor. Maar ik hoor vooral het liedje van het kerstalbum van John Denver en The Muppets, die decennia lang bij mij rondom de kerst op de draaitafel lag. John Denver zingt het daar met het neefje van Kermit, zo’n jonge, groene stem: When the river meets the sea... Terwijl ik dit typ zie ik ineens mijn neefje T. voor mij, die per se kikkervisjes uit mijn vijver mee wilde nemen naar huis.
Ik word wakker uit een droom: ’Waarom loop jij op blote voeten in een droom in Afrika? Vertel mij dat Mirjam’, zeg ik tegen mezelf in de droom terwijl ik naar mijn voeten in het zand kijk. Ik heb een pelgrimsstok bij mij met in het midden een flinke ronde bocht, maar ik weet dat deze toch ondersteuning geeft. Om mij heen zijn twee velden waarover ik mij verwonder: vol met ronde hele grote keien met de grootte van rotsen, in de kleuren wit, grijs en beige, zoals bij een hoogpolig tapijt vlak tegen elkaar aan, zoiets heb ik nog nooit gezien.
Achter mij zijn mensen op het land en hun vee, voor mij loop ik tegen de omheining aan van een groot houten huis, lichtgrijs zoals teakmeubelen kunnen worden, verweerd door de zon. ’Ik weet dus dat ik droom’, denk ik nog, vlak voordat ik wakker word. Ik weet ook dat ik langs het huis kan lopen, linksom. Mijn voeten zijn tegelijk ook niet mijn voeten: ze zijn donkerder van kleur, negroïde dus, en ze zijn verweerd met dikke eeltzolen, van iemand die haar hele leven lang op blote voeten heeft gelopen.
Maar ik weet het antwoord niet, waarom ik dit droom... En ook niet waarom ik mezelf deze vraag stel... Ik kijk maar eens op YouTube, de laatste keer dat ik zo apart droomde over tuinman Janus in de kloostertuin, kwam ik uit bij een filmpje van een Afrikaanse vrouw in een moestuin, die zong. Alsof de droomwereld en het net ontwaakt zijn in de werkelijkheid een onbegrijpelijk verband met elkaar aan waren gegaan.
Nu komt ik uit bij Ola Gjeilo: Serinity, O Magnum Mysterium. Omdat het grijze licht en de suggestie van een stoffige weg van het beginbeeld precies de sfeer is van de droom waaruit ik kwam. Het filmpje zit vol kleurige beelden, sommigen erg gefotoshopt, van allerlei droomachtige plekken waar je terecht kan komen, er zijn ook stadsbeelden bij. Hier laat ik het bij; ik sta op.
Ja! Ze komen weer tevoorschijn door de algoritmes van YouTube: het is het Amalgamation Choir; Live at the Library, wat mij gisteren zo aansprak. Hé, hé, nu is het genoteerd. Vanochtend vroeg waren ze ook zichtbaar, maar later op de dag verdwenen ze weer en nu kwamen ze weer op. Het blijkt een koor uit Cyprus te zijn en ‘Amalgamation’ betekent zoiets als: het mengen van twee of meer dingen bij elkaar. Dat doen ze dus en dat sprak mij ook aan: ze zingen en ‘verstoren’ dat, door ineens ook andere geluiden te maken. Het is een vrouwenkoor en dan zingt er ineens ook één man. Ze hebben een samenwerking gedaan met het museum waar ze bij verschillende objecten zongen om deze zo een andere, ruimere context te geven.
Ja, het is bijzonder, ik kijk nogmaals naar Ksenitia tou Erota dat begint met het wrijven van handen en geluiden van de wind, dat in gedruppel en regen verandert. Wat ik ook leuk vind om te zien is dat het allemaal vrouwen zijn van ongeveer dezelfde lengte, donker haar, een postuur en gezichten die zo duidelijk níet West-Europees zijn. Onder hen een krant en een bellenblazer, die ze in een ander ‘lied’ zullen gaan gebruiken. ‘Lied’ ofwel een mix, een mengvorm van meerdere geluiden en dus ook werkelijkheden...
Ik heb het nu wel nodig, deze oefening of beweging: om mij in meerdere dingen tegelijk te begeven en dus ook in meerdere werkelijkheden. Ik heb weleens geventileerd dat ik last kan hebben van een teveel aan empathisch vermogen; ik leef me zó in een ander in dat ik daardoor opgeslokt wordt en daarmee vergeet om zelf te leven... Je ziet dit koor heel vanzelf van het ene in het andere springen, abrupt, maar er gaat natuurlijk veel oefening en daadkracht en discipline aan vooraf. En toch tegelijk een héél erg op elkaar letten en ingespeeld zijn op elkaar... Een combinatie van eigenschappen die ik wel ‘begeer’.
Dus vandaag oefende ik mij in het ‘mijn zinnen verzetten’ en tegelijkertijd toch alles meedragen wat er zoal speelt. Ik wandelde in de mist die overging in regen en groef met een oud blikje een jonge loot van een dennenboom uit. Om vast kerstsfeer te creëren, bij wijze van. Het bedoelde kleine kerstboompje ging helemaal schuin staan in het kleine blikje, dus nu bungelt er een kersttakje. Met daarin twee uit elkaar geknipte bakjes van waxinelichtjes, zilverkleurige, want daarom gebruikt, als een soort van ‘bloemetje/zonnetje’ versiering omdat ik hier geen kerstversiering heb. Dus ook maar dunne sliertjes geknipt uit een oud stukje aluminiumfolie. En rode hartjes, geknipt uit een verpakkingsdoos. Dit houdt een mens van de straat en in het bos.