Ik fietste er nu, door de landerijen vanaf Kranenburg heen; het oerterras al uit mijn studententijd: Oortjeshekken aan de Bisonbaai. De lange tocht over de dijk was mijn gebruikelijke route, lange dagen zonnen en zwemmen, mooie zonsondergangen met meegebracht eten. Ik was er met zusje en peuterend nichtje, met geliefden, meekijkend hoe er door mannen op de strandjes gecruised werd. Ik ben er ooit alleen in de avond struinend rondom het meer, achterna gezeten door een nakende man, het vooroordeel bevestigd dat mannen alleen op het naakstrand niet te vertrouwen zijn. Mijn fiets is er gestolen. Oortjeshekken in de winter bezocht met een auto was een stil toevluchtsoord in de natuur, in de zomer feestelijk in de laatste zon bij lekker eten en bier.
En nu dan beaamde vriendin P bij het opbreken met wat pijn in de schouder, zoals haar moeder ook heeft, dat we ons op een kantelpunt bevinden. Lichamelijk klachten kunnen nog voorbij gaan maar het kan ook overgeërfd familiair zijn, en dan moet je er verder maar mee leren leven… En dan ook nog de toestand in de grote wereld, dat je misschien binnenkort terugkijkt met: weet je nog, toen zaten we toch tamelijk onbezorgd bij Oortjeshekken…
Ik maakte daarna nog een wandeling langs het water en dacht almaar, mijn mantra sinds New York: wat is het hier klein! Als ik de grote picknickkleden die New Yorkers overal uitspreiden hier neerleg, dan kun je bijna tellen hoeveel groepjes er kunnen zitten. Misschien, door het hoge water, zou er anders nog een tweede rij kunnen. Is het zo, dat ik daar altijd hutje-mutje naast- onder- en boven anderen lag? En nu was er helemaal niemand.
De Waal ligt achter de Bisonbaai, vroeger kon je er door het struikgewas naartoe. Nu leek alles verwilderd en onbegaanbaar.
En het water werd een glanzende spiegel die niks terugzegt, nooit, niet.