De titel van deze column van Joyce Roodnat bleef aan mij haken. Iets klopt er niet. Ze beschrijft haar favoriete Landenpaviljoen op de Biënnale, dat is Oostenrijk. Ja, dat paviljoen is bij mij ook binnengekomen. De Russische politieke vluchteling Anna Jermolaewa uit Sint Petersburg, die in Oostenrijk haar thuisland heeft gevonden, verwerkt in een aantal installaties haar verleden. Volgens mij.Volgens Roodnat gaat ze ‘aan de slag met de absurditeiten van afweer en onderdrukking’.
Ze maakte een installatie met bloemen en planten die een rol hebben gespeeld in de diverse revoluties, waar het volk al dan niet succesvol het regime heeft proberen omver te werpen. Met vier Oekraïnse vluchtelingen, ballerina’s, oefende ze scènes van Het Zwanenmeer in, die wanneer er onrust in Rusland was, dagenlang op de tv te zien is. Ze heeft de echte telefooncellen, waar ze zelf ook in heeft gestaan als vluchteling in het detentiecentrum, overgebracht naar de Biënnale en ze gaat terug naar het station in Wenen waar ze zelf wekenlang op een bankje heeft geslapen. Je ziet haar er weer rondzwerven, maar nu kan ze niet echt meer slapen want de bankjes hebben armleuningen gekregen. Hoe een maatschappij het indirect mensen onmogelijk maakt om te bestaan.
‘Kunst, ook de meeste persoonlijke, reageert op wat de wereld aanreikt’, zegt Roodnat. Maar ik denk dat kunst voortkomt uit een innerlijke noodzaak. Niet de wereld reikt je iets aan: je bent een deel van de wereld en daarin doe je ervaringen op, die je in jouw grondvesten raken, die je maken tot wie je bent. Kunstenaars hebben het geluk dat zij dit via materie en beeldend vermogen kunnen verwerken en met het resultaat reiken ze naar de wereld. Wie gevoelig is voor kunst kan zo de pijn en het onvermogen een plaats geven.
De gedachte dat kunstenaars ‘sorry dat ik besta’ zouden kunnen zeggen gaat eigenlijk uit van een ietwat decadente levenservaring: Alles is oké, de basisbehoeften zijn vervuld, en dan blijkt het voor sommigen heel moeilijk om vanzelfsprekend in die wereld aanwezig te zijn…Pijnlijk; ‘menselijk onvermogen’, maar volgens mij een energie en dynamiek die haaks op het kunstenaarschap staat.
Ik dacht terug aan enkele scènes uit New York. In de metro verschenen affiches als reactie op een speerpunt in de campagne van Trump: dat de immigrantenstroom meteen moet stoppen: trots zijn dát je immigrant bent, is de boodschap. Wellicht een idee om de focus van minister Faber te doorbreken: laten er affiches komen met de karren van Vietnamese loempiaverkopers, medewerkers aan het wetenschappelijk onderzoek uit het buitenland, mensen die werken in de bollenstreek en ander handarbeid verrichten, waar de ‘gewone’ Nederlanders geen zin meer in hebben: laat de boodschap zijn: wij zijn er, we zijn niet meer weg te denken en weg te saneren in het welvarende Nederland.
Dat er bij de herdenking van 9/11 óók plaats is voor het perspectief van Palestina, dat een kunstenaar een nieuwe plek markeert voor iedereen in New York; een strandje om te ontspannen, waar ooit een pakhuis stond vol noeste arbeid van al die immigranten…Opnieuw is het de kunst die verbindingen maakt én toelaat: de actievoerders waren welkom in het hart van Lincoln Center, waar alle uitvoerende kunsten hun huis hebben: het ballet, de opera, het orkest.
Meer dan twee weken lang zat ze er, in een hoekje in het donker, onder de overkapping van het Ritz-hotel. Een oude vrouw zittend op een rollator, rondom 19.30 uur zat ze er nog niet, wél na 22.00 uur. Aan de overkant van de straat was er altijd politie, bij één van de ingangen van Central Park en er liepen beveiligingsmensen rond, van het hotel zelf. Maar ze kon daar zitten; gewikkeld in dekens, meestal half in slaap, soms keek ze wel alert uit haar ogen. Zo is het ook in de metro zelf, waar het warm is. Elk metrostation heeft minstens twee ambtenaren, en die laten slapende mensen liggen, ze worden niet weggestuurd. Wie problemen maakt wordt wél streng aangepakt. In de metro wordt regelmatig omgeroepen dat je meteen assistentie kunt inschakelen of de politie kunt bellen. Wie het MTA-, dus het Metro- personeel, beledigt of aanvalt kan zeven (!) jaar gevangenis krijgen.
Hoe ga je om in een samenleving met die mensen die niet eens kunnen zeggen: ‘Sorry, dat ik besta’, maar gewoon bestáán? …