Willen relaties, vriendschappen, gemeenschappen, kontakten kunnen groeien, dan moet er eerst een gemeenschappijke bodem zijn, waar alles in kan wortelen. Precies zo als dat gaat bij planten en bloemen en bomen.
Soms iets van consensus, het samen voelen van hetzelfde.
Soms iets van verwachting: hetzelfde verlangen, kijken naar dezelfde horizon, vanuit dezelfde plaats.
Als een plant kalk nodig heeft, terwijl de bodem dat niet verschaft, dan zal de plant gaan kwijnen.
Als een tuinman besluit, een bloem niet toe te laten, dan kun je in het geheim en in het donker nog zo vaak dezelfde stek planten, bij daglicht ziet de tuinman het toch en schoffelt het gewoon weer weg.
Deze gedachten komen bij me op, bij het bericht dat niet-kloosterlingen toch niet welkom zijn op een doorslaggevend landelijke kapittel van de orde, over de toekomst van het klooster, waar leken welkom leken.
Al een half jaar hou ik me hiermee bezig, op-en-af: een knipperlichtrelatie.
Heeft het klooster nou een toekomst of niet?
Ik heb een kamer in het klooster, maar blijf toch een zwerver binnen de muren.
Aan de gemeenschap die er nu woont, ligt het niet. Die koesteren nieuwe plantjes en heten ze meer dan hartelijk welkom.
Maar de orde zelf, de tuinman, is onduidelijk of deze tuin wel blijven mag.
Op Koninginnedag liep ik tegen een hele familie dikbuikige beeldjes van deze bruine patertjes aan. Volks en levensgenieters en zo gewoon: zo staan ze bekend.
"Hoe kom je daar nu, aan?!" vroeg ik de man op het gras.
"Hoe kom ik er vanaf?!" gaf hij van repliek.
Ik heb de hele familie maar gekocht voor 1 euro en 20 cent.
Omdat ik het niet kon uitstaan dat ze een uur later in de vuilcontainer fijn vermalen zouden worden.
Hen kon ik redden. Mijn dierbare broeders van vlees en bloed, in het echt,
niet.