"Toen ik van Rotterdam naar hier verhuisde en de eerste keer weer terug naar daar ging, op bezoek, ging ik om mezelf te tergen, 1 minuut voor het raam staan. Wat daar voorbij kwam was meer, dan hier een hele week aan de Bronkhorsterweg. Want dat is niet meer dan een koe en een paardenkont.
Ik had zo'n heimwee, ik dacht dat ik dood ging."
Aan het woord is een broeder uit het klooster, die vertelde hoezeer hij moest wennen aan de stilte en de ruimte van het landelijke leven.
Mij doet zo'n verhaaltje goed, want het cliché dat ook in mij zit, dat kloosterlingen alleen maar rust en stilte om zich heen willen, wordt hiermee doorbroken.
Trouwens, er zijn helemaal geen broeders meer in heel Nederland die in het prachtige kloostertje midden tussen de weilanden willen wonen. Ze zouden allemaal de stad missen.
Gek eigenlijk, "gewone mensen" snakken naar stilte in hun leven, sommigen tenminste, met het terechte vermoeden dat hun ziel daar op andere sporen komt en de dagelijkse tredmolen van de ratrace vernietigt kan worden.
Terwijl kloosterlingen met hun gebedsleven als bodem, dus kunnen verlangen naar bruisend leven om zich heen.
Van de Clarissen mag ik niet meer zeggen dat ik een "leek" ben. Ze vinden me toch meer een zuster, geloof ik. Ik zei dat ik een tussenmens was. Daar houdt ik me maar bij.
Tussenmens: ik ga voor het beste uit beide werelden.