Bij het tuincenrum staat een heel oud echtpaar. Hij met Parkinsonachtige bewegingen, zij met een knik in haar rug, alsof ze niet meer rechtop kan gaan staan.
Ze hebben in de kar 2 bakken met oranje Afrikaantjes.
-Dat was het?, vraagt de olijke man van het tuindersbedrijf.
Ik ken hem al jaren en zie dat hij nu toch wel een grijs koppie krijgt boven zijn bruin getaande huid.
- jaah, ik dacht het wel, beeft de man, "Die wil je onder de schutting, hé?"
- zo, dus zij is de tuinarchitect, zeker altijd zo geweest?
- ja, dat ben ik, maar een visioen heb ik deze keer nog niet.
Ik moet lachen. Een visioen!
We beginnen met z'n vieren te lachen.
-Nou jullie kunnen elk moment terug komen, elk uur, elke dag, het hele jaar door, denk er maar rustig over na!
Wat is het toch mooi dat lachen aanstekelijk kan zijn en dat je dan niet eens precies weet waarom je met zijn allen lacht.
Ik koop naast een hele bak vol kleurig klein goed, een grote rode papaverplant, een knop is uit en bloeit met een doorsnee van bijna 15 centimeter.
-Mooi, hé, zegt de tuinman, nu dromerig.
Ja, mooi.
Ik fiets terug naar huis en een dame met een zonnbril fietst me tegemoet: o,o,o,o,o wat mooooi!!!, roept ze.
Ja, mooi.
Terwijl ik de boel aan het planten ben, probeer ik een gedicht binnen mijn geheugen te halen, van wie was het ook al weer? Iets over vredestijd in het land, dat je dan weer visjes op de markt kunt gaan kopen en dat dit geluk is.
Bloemen en plantjes halen is minstens zo mooi.