donderdag 3 februari 2011

Lichtmis

De Clarissen grijpen iedere gelegenheid aan in de christelijke jaarkalender om een feestje te vieren. Ofwel in andere woorden: ze volgen trouw het christelijke kerkelijk jaar. Gisteren was het Maria Lichtmis. Ik had er wel vaag van gehoord, maar het vieren, nou nee, daar was het nooit van gekomen. Het herdenkt het verhaal dat Lucas vertelt over Jezus, die als kind in de tempel achterblijft, zijn ouders razend bezorgd, maar hij stelt voor het eerst vragen en krijgt antwoorden in een Heilige Ruimte, zullen we maar zeggen, als definiëring van een tempel.

Het feest staat in het verlengde van Kerstmis, 40 dagen erna. Kerst is ook het feest van het licht en met Lichtmis worden alle kaarsen die er in een jaar in de kerk gebruikt worden gewijd. Wel een mooi ritueel vindt ik, om alle lichtbrengers van dat jaar van te voren vast te zegenen. Bij de Clarissen begon het met de aanhef:

God van licht en leven,
wees aanwezig bij uw mensen,
verwarm hen die koud zijn en versteend
met uw alles doordringende liefde.

Dan dóe je wat met woorden, vind ik. Door het uitspreken ervan, gebeurd dat wat je wenst ter plekke. Er werden verschillende kaarsen, voor verschillende gelegenheden, bij ziekte, het sterven, de professiekaars, eén voor eén gezegend en elke vrijdag is er een kaars die gebrand wordt voor vrede en verzoening en ook

op dagen waarop wij ons geraakt voelen
door het grote en kleine leed
in onze samenleving.
Zet ons en al uw mensen
op de weg van vrede,
opdat wij niet buigen
voor de valse schijn van ander licht,
maar ons laten leiden
door uw licht op onze weg
naar respectvol leven met elkaar.

Mooi. Dit kan ik van harte meebidden. Hoe de kapel dan gevuld wordt met licht en hoop. Het allermooiste en voor mij het eerste lokkertje om mee te doen, was de Lichtdans, helemaal op het einde. Met Kerst had ik deze niet mee kunnen dansen wegens het gladde sneeuwweer, nu wel. Erna zette ik het lichtje in mijn hand op de vloer bij het altaar, tussen de sneeuwklokjes in. Er onstond een veld van kleine lichtjes op de grond.

De dag ervoor had ik het klooster alleen maar kunnen bereiken op kousenvoeten. Onderweg ernaar toe werd het allengs zo glad, dat ik geen stap meer kon zetten, ik glibberde weg en was ook al een keer gevallen. Dus ik deed mijn schoenen uit en ging op kousenvoeten verder. Het maakt me wel vrolijk, achteraf, dat beeld: dat je altijd wel een weg zult vinden naar je doel, met vallen en opstaan, soms op ongebruikelijke wijze. En dan gaat in ene keer de deur weer open en kun je je verwarmen aan warmte en licht.