Raar is dat, om een meditatie gemaakt te hebben, die niet zelf uitgevoerd´te hebben, en nu alweer een nieuwe te moeten maken. Het is alsof die andere eerst nog moet komen, alsof die op de plank ligt, klaar om uitgezonden te worden. Behalve de Zegewens, want die werd gevraagd om mee te nemen, maar zuster R. die vond dat ze die niet zomaar mee kon geven, dat wilde ze eerst aan mij vragen. `Dus ik kan het zó aan haar meegeven ?´ Ja hoor, zei ik. Wat moet men er anders mee.
Dus zag ik in de kapel zuster R. uit de koorbank naar de desbetreffende gaan, toen die binnen kwam en haar het papiertje overhandigen. Daarna knikte de desbetreffende weer naar mij, als dank. Kijk, dan weet je dat iets verbruikt is, aangekomen, als het ware. Die zegewens ging als volgt±
Moge je niet wegvluchten
van pijn en angst en verdriet
maar het onder ogen zien,
het aan het licht brengen,
het Licht dat loutert en doet hopen.
Moge je blijven verlangen:
dat de drang naar het goede
je zal bevrijden uit doofheid en beklemming.
Moge je ervaren dat God de Levende
jou tegemoet gaat en je te hulp komt,
jou doet leven.
Vrede en alle goeds voor jou: Zegen.
Hoe komt men aan zulke woorden? Welnu, psalm 38 bericht over de donkere kanten van het bestaan, de plekken van pijn en verdriet, de fouten die we maken, het verwoesde gebied waarin we soms staan. De psalm laat zien dat God daarin betrokken wordt. Eerst vanuit het menselijk mechanisme om ´hem´de schuld te geven voor alle pijn en ellende. Maar gaandeweg de psalm wordt ´hij´de kracht om te durven verlangen en in dat verlangen zit de kracht om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Op het einde durft de psalmist ook te gaan hopen en God wordt daarbij degene die betrouwbaar is, die je trekt naar het goede en nabij is.
Zie hier een uitreksel van de meditatie in een notendop. Zo, dan kan ik die hopenlijk toch wegleggen, als zijnde gebruikt. Wat nog niet gebruikt is, is mijn nieuwe smartphone, die als een hete aardappel in mijn broekzak brandt. Ik wilde dat de verkoper hem weer in het doosje zou stoppen. Dat zou ik niet doen!, zegt hij, het is klaar voor gebruik en je bent er nu bereikbaar mee! Uuuh, voor wie, hoe kan dat nou, niemand weet van dat ding in mijn zak. Hij gaf het me mee, in de hand, zo vanzelfsprekend, alsof ik een levend iets zou begraven door het in het doosje te stoppen. Het lijkt net die psalm: wel en niet al op de wereld.